Figuur 13
1. Maaidek
2. Bout
3. Afstandsstuk
5. Bij bepaalde maai- en terreinomstandigheden
wordt zichtbaar dat de maaimessen niet op gelijke
hoogte zijn afgesteld. Door de buitenkant van de
antiscalpeerrollen op de laagste stand van 10 mm te
zetten, wordt voorkomen dar de buitenkant van het
maaidek te laag staat en de hoogte van de messen
ongelijk is.
Afvoerplaat instellen
De uitworp van de maaimachine kan worden aangepast
aan verschillende maaiomstandigheden. Zorg ervoor
dat u de sluitnok en de plaat zodanig plaatst dat u het
beste maairesultaat verkrijgt.
1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem
in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht tot alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie
verlaat.
3. Om de sluitnok te verstellen, draait u de hendel
omhoog om deze los te maken (Figuur 14).
4. Plaats de plaat en de sluitnok op zodanige wijze in
de sleuf dat de machine de gewenste afvoer heeft.
5. Draai de hendel terug om de plaat en de sluitnok
vast te zetten (Figuur 14).
6. Als de nok de plaat niet op zijn plaats houdt of
deze te vast zit, moet u hendel losmaken en aan de
sluitnok draaien. Draai aan de sluitnok totdat u de
gewenste sluitdruk hebt verkregen.
4. Antiscalpeerrollen.
5. Moer
1. Sluitnok
2. Hendel
Positie van afvoerplaat
instellen
De volgende figuren zijn uitsluitend bedoeld als
aanbeveling voor gebruik. De instelling is afhankelijk
van de soort gras, het vochtgehalte en de hoogte van
het gras.
Opmerking: Als het motorvermogen afneemt en de
rijsnelheid van de maaimachine hetzelfde blijft, opent u
de plaat.
Positie A
Dit is de volledig achterwaartse positie (zie Figuur 15).
Deze positie wordt aanbevolen voor de volgende
gevallen.
• Maaiomstandigheden met kort, licht gras.
• Droge omstandigheden.
• Kleine hoeveelheid maaisel.
• Werpt maaisel verder weg van de maaimachine.
19
Figuur 14
3. Draai aan de nok om de
sluitdruk te verhogen of te
verminderen
4. Sleuf