Instellingen
8.1.1
Normale bemesting
De opgegeven aanbouwhoogten, doorgaans
horizontaal 80/80, in cm gelden voor de normale
bemesting.
Bij de voorjaarsbemesting, als de planten al een
groeihoogte van 10 - 40 cm hebben, moet de
halve groeihoogte bij de opgegeven
aanbouwhoogten (bijv. 80/80) worden opgeteld.
Bij een groeihoogte van 30 cm moet dus
aanbouwhoogte 95/95 worden ingesteld. Bij een
grotere groeihoogte moet volgens de gegevens
voor de nabemesting worden ingesteld. Bij dichte
begroeiing (koolzaad) moet de
centrifugaalstrooier met de opgegeven
aanbouwhoogte (bijv. 80/80) boven de
begroeiing worden ingesteld. Is dit bij grotere
groeihoogten niet meer mogelijk, dan eveneens
volgens de instelgegevens voor de nabemesting
te werk gaan.
8.1.2
Nabemesting
De strooischijven zijn standaard voorzien van
strooiplaten, waarmee behalve een normale
bemesting ook een nabemesting in
graangewassen met een hoogte tot maximaal 1
m kan worden uitgevoerd.
Stel de montagehoogte van de strooier met
behulp van de driepuntshydraulica van de tractor
zo hoog in dat de afstand tussen de graantoppen
en de strooischijven ca. 5 cm bedraagt (Afb. 50).
Bevestig de trekstangpennen eventueel in de
onderste trekstangaansluitingen.
78
Afb. 49
Afb. 50
BAG0092.0 02.07