Foto's maken met de juiste kleur
• De oorzaak van verschillen tussen de kleuren op een foto en de werkelijke kleuren is de
lichtbron die het object verlicht. [WB] is de functie waarmee de camera de juiste kleuren kan
bepalen. In normale gevallen zorgt de [AUTO]-instelling voor de optimale witbalans, maar
afhankelijk van het onderwerp kan het beter zijn om te experimenteren met het wijzigen van
de [WB]-instelling.
• Als het onderwerp zich op een zonnige dag in de schaduw bevindt.
• Als het onderwerp wordt verlicht door zowel natuurlijk licht als verlichting binnen,
bijvoorbeeld wanneer het onderwerp zich vlakbij een raam bevindt.
• Als de kleur wit niet in het midden van het beeld voorkomt.
g "WB Kleur van een foto aanpassen" (blz. 23)
Foto's maken van een wit strand of een sneeuwlandschap
• Maak foto's met Z of a in de stand s. Geschikt voor het maken van foto's op een
zonnige dag aan het strand of in de sneeuw.
g "s Fotografeer door een motiefprogramma te selecteren afhankelijk van de situatie" (blz. 12)
• Vaak worden heldere objecten (bijvoorbeeld sneeuw) donkerder afgebeeld dan de natuurlijke
kleuren. Pas 1 F aan in positieve zin [+] om dergelijke onderwerpen in natuurlijker
kleurschakeringen af te beelden. Omgekeerd kan het goed zijn om in negatieve zin [–] aan te
passen wanneer u donkere onderwerpen fotografeert. Soms verkrijgt u bij gebruik van de
flitser niet de helderheid (belichting) die u wilde.
g "1F-knop Helderheid van de foto wijzigen" (blz. 17)
Foto's maken van een onderwerp met tegenlicht
• Met [METERING] op [n], kan de foto gemaakt worden op basis van de helderheid in het
beeldmidden zonder beïnvloeding van het licht op de achtergrond.
g "METERING Een ander vlak kiezen voor het meten van de helderheid van een onderwerp"
(blz. 25)
• Zet de flitser op [#] (invulflitsen) om de invulflitsen te activeren. U kunt een object fotograferen
met tegenlicht zonder dat het gelaat van het object donkerder lijkt. [#] (invulflitsen) wordt
gebruikt voor het fotograferen met tegenlicht en onder TL-licht en ander kunstlicht.
g "3#-knop Gebruik van de flitser" (blz. 17)
Als het onderwerp te licht of te donker is
• Wanneer u foto's maakt in de stand S of A, kan de sluitertijd of de diafragma-instelling in het
rood worden weergegeven. Een rood display betekent dat de juiste belichting niet kan worden
bereikt. Als u de foto zo neemt, wordt de foto te licht of te donker. In dit geval dient u de
pendelknop te gebruiken om de instellingen te wijzigen.
g "A Diafragmawaarde aanpassen bij het fotograferen" (blz. 11)
"S Sluitertijd aanpassen bij het fotograferen" (blz. 11)
Aanvullende fotografeertips en -gegevens
Het aantal foto's dat gemaakt kan worden, verhogen
Er zijn twee manieren om de foto's die u met deze camera maakt op te slaan.
Foto's opslaan in het interne geheugen
• Foto's worden in het interne geheugen opgeslagen en als het aantal stilstaande beelden dat
nog kan worden opgeslagen 0 is, dient u de camera op een computer aan te sluiten om de
foto's te downloaden en daarna de foto's uit het interne geheugen te wissen.
Gebruik van een kaartje (optioneel)
• Foto's worden op het kaartje opgeslagen als het kaartje in de camera is gestoken.
Als het kaartje vol is, downloadt u de foto's op een computer en u wist de foto's van het kaartje
of u gebruikt een nieuw kaartje.
• Foto's worden niet in het interne geheugen opgeslagen als er een kaartje in de camera zit.
Foto's in het interne geheugen kunnen naar het kaartje gekopieerd worden met behulp van de
[BACKUP]-functie.
g "BACKUP Beelden vanuit het interne geheugen naar het kaartje kopiëren" (blz. 39)
"Het kaartje" (blz. 77)
64
NL