1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de
maaidekken neer en zet de motor af.
2. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de
hydraulische tank. Verwijder de dop van de vulbuis.
3. Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af met
een schone doek. Steek de peilstok in de vulbuis.
Verwijder deze daarna en controleer het vloeistofpeil
Het vloeistofpeil mag niet meer dan 6,35 mm van de
markering op de peilstok staan.
4. Als het peil te laag is, vult u voldoende vloeistof bij
totdat het peil de VOL-markering bereikt.
5. Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.
Bandenspanning controleren
De banden worden in de fabriek opzettelijk te hard
opgepompt. U moet daarom voor gebruik wat lucht laten
ontsnappen om de luchtdruk te verminderen. De juiste
bandenspanning is 96,5-124 kPa (14–18 psi).
Belangrijk
Zorg ervoor dat alle banden steeds de aan-
bevolen bandenspanning hebben; hierdoor kan de machine
optimale maaiprestaties leveren en goed functioneren.
Gevaar
Een te lage bandenspanning maakt de machine
minder stabiel op hellingen. Pomp de banden niet te
zacht op. Hierdoor kan de machine omkiepen,
waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan ontstaan.
Contact tussen de snijplaat en
de messenkooi controleren
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen
de snijplaat en de messenkooi controleren, ongeacht of de
maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar is
geweest. Er moet over de volle lengte een licht contact
tussen de messenkooi en de snijplaat zijn (zie Contact
tussen snijplaat en messenkooi afstellen in de
Gebruikershandleiding voor Maaidekken).
Torsie van wielmoeren
controleren
Waarschuwing
De torsie van de wielmoeren moet na
1-4 bedrijfsuren 61-88 Nm bedragen. Haal de
moeren aan na 10 bedrijfsuren en vervolgens om
de 200 bedrijfsuren. Indien de correcte torsie niet
wordt aangehouden, kan dit leiden tot defecten of
verlies van het wiel waardoor lichamelijk letsel
kan worden veroorzaakt.
25