Bediening – Instelling
4.2 Instelling bij aandrijving "mem-
braanstang uitgaand"
Belangrijk!
Om te waarborgen dat op het regelventiel
de volledige sluitkracht kan werken moet de
membraankamer bij de onderste (werkings-
richting >>) en de bovenste (werkingsrich-
ting <>) waarde van de gewenste waarde
volledig zijn ontlucht.
Bij werkingsrichting direct >> moet daarom
het ingangssignaal op een iets hogere aan-
vangswaarde van 0,23 bar (4,5 mA) wor-
den ingesteld en bij een werkingsrichting in-
vers <> op een iets lagere aanvangswaarde
van 0,97 bar (19,5 mA).
Dat geldt in het bijzonder voor regelaars en
besturingssystemen, waarvan het uitgangs-
signaal is begrensd op 4...20 mA.
Aanvangsbereik (nulpunt)
bijv. 0,23 bar (4,5 mA)
1. De nulpuntschroef (5) verdraaien, tot de
klepstang juist begint met bewegen van-
uit de ruststand (houd de klepstang met
slagindicatie in de gaten).
2. Ingangssignaal wegnemen en lang-
zaam weer doen toenemen; controleer
of de klepstang bij 0,23 bar (4,5 mA)
begint met bewegen en indien nodig
corrigeren.
Eindwaarde (slag)
bijv. 1 bar (20 mA)
3. Wanneer de aanvangswaarde is inge-
steld het ingangssignaal laten toene-
men.
16
EB 8385 NL
Bij een eindwaarde van exact 1 bar
(20 mA) moet de klepstang stilstaan en
100% slag hebben doorlopen (houd de
slagindicatie in de gaten).
Wanneer de eindwaarde niet klopt,
dan moet de instelschroef (8) voor het
bereik worden versteld.
Naar het draaipunt van de hefboom
toe wordt de slag groter, van het draai-
punt af wordt deze kleiner.
Opmerking!
Er moet op worden gelet dat bij de instellin-
gen de meetveer (7) ongeveer loodrecht is
uitgericht. Indien nodig moet het ophang-
punt op de hefboom (6) worden gewijzigd.
Opgelet! Na verstellen van het bereik is al-
tijd opnieuw inregelen van het nulpunt
noodzakelijk.
4. Eindwaarde opnieuw controleren,
correctie herhalen tot beide waarden
kloppen.
4.3 Instelling bij aandrijving "mem-
braanstang ingaand"
Belangrijk!
Bij deze aandrijving moet de membraanka-
mer bij de bovenste eindwaarde van de ge-
wenste waarde (1 bar resp. 20 mA) en wer-
kingsrichting >> en bij de onderste eind-
waarde (0,2 bar resp. 4 mA) van de gewen-
ste waarde en werkingsrichting <> met een
dusdanige steldruk worden belast dat deze
groot genoeg is om het regelventiel, ook on-
der de aanwezige installatiedruk, volledig
dicht af te sluiten.