De machine mag niet rechtstreeks op de weg gebruikt worden.
▪
De machine mag niet voor personenvervoer gebruikt worden (zie paragraaf 1.2 onder het kopje
▪
"Gebruiksbestemming"). De enige persoon die zich op de machine mag bevinden is de bestuurder op de
bestuurdersplaats.
Rijd alleen op hellingen met een maximale helling die niet groter is dan de helling die is aangegeven in hoofdstuk
▪
"2 TECHNISCHE KENMERKEN", zowel bergop als bergaf met omlaag staande bestuurdersplaats).
Het is verboden om de machine als sleepvoertuig te gebruiken.
▪
▪
Het werkgebied moet gecontroleerd worden om vast te stellen dat er geen obstakels of andere gevaren zijn.
Tijdens het heffen moet bijzonder goed op het gedeelte boven de machine gelet worden om te vermijden dat er
▪
iets platgedrukt wordt of dat er ergens tegenaan gebotst wordt.
3.3.3.
Werkfases
▪ De machine is uitgerust met een controlesysteem van de overhelling. Dit systeem zorgt ervoor dat het heffen niet
plaats kan vinden indien de machine instabiel staat. Het werk kan pas hervat worden als de machine in een
stabiele stand gezet is. Als het akoestische signaleringssysteem en het rode lampje op het
platformbedieningspaneel in werking treden, dan betekent dat dat de machine niet goed staat (zie paragrafen
"Gebruiksaanwijzing"). Om het werk te kunnen hervatten moet het platform in de veiligheidsruststand gezet
worden. Als het overhellingsalarm inschakelt terwijl het platform omhoog staat is de enige manoeuvre die mogelijk
is het platform laten zakken.
De machine is voorzien van een lastbegrenzer op het platform. Dit systeem stopt alle machinebewegingen in
▪
geval van overbelasting wanneer het platform omhoog wordt gebracht. De machine kan dan pas weer in
beweging gesteld worden nadat de overtollige last van het platform verwijderd is. Als het akoestische
signaleringssysteem op het platformbedieningspaneel in werking treedt, dan betekent dat dat het platform
overbelast is, en moet de overtollige last van het platform verwijderd worden om het werk te kunnen hervatten.
▪ De machine kan als alternatief of gelijktijdig worden uitgerust met twee mechanismen om het risico van afhakken
en beknelling tussen de onderwagen en het platform tijdens de neerlaatfase te voorkomen:
1. De neerlaatbeweging wordt automatisch onderbroken wanneer het loopplateau zich op een hoogte vanaf de
grond van ongeveer 0,5 m bevindt. In deze toestand attendeert de zoemer op de gevaarlijke situatie door de
werkingsfrequentie ervan te verhogen.
bedieningselement voor het dalen van het platform loslaten en wachten totdat de zoemer uitgaat (ongeveer 3
seconden), waarna hij de bediening van het dalen weer kan hervatten: de akoestische melder en het
waarschuwingslampje (indien aanwezig) schakelen onmiddellijk met een hogere frequentie dan normaal in, terwijl
de beweging ongeveer 1,5 seconde vertraagd wordt. De net beschreven modaliteit wordt bovendien geactiveerd
bij elke bediening van de daling op een hoogte van het platform die lager is dan die van de automatische stop. (zie
hoofdstuk "Heffen en neerlaten").
2. De plastic kap die op de onderwagen is geplaatst die onder het werkplatform is aangebracht, is op veren
gemonteerd en wordt gecontroleerd door microschakelaars. Elke druk op deze kap (bijvoorbeeld als er een voet
tegenaan komt) zorgt ervoor dat het rode lampje op het platform gaat branden en de akoestische melder afgaat
waardoor de bediening van de neerlaatbeweging van het werkplatform verhinderd wordt.
De hekjes die toegang verlenen tot de bestuurdersplaats zijn uitgerust met microschakelaars om te controleren of
▪
zij in de gesloten stand staan. Als één of beide hekjes niet goed gesloten zijn:
a) Als het platform volledig neergelaten is wordt het heffen van het platform verhinderd maar is rijden nog wel
mogelijk.
b) Als het platform omhoog staat worden alle manoeuvres verhinderd.
▪ De machine is uitgerust met een controlesysteem van de laadtoestand van de accu (accubeveiligingssysteem):
als de acculading het percentage van 20% bereikt wordt de medewerker die zich op het platform bevindt op deze
toestand geattendeerd door de indicator die erop aangebracht is. In deze toestand wordt de hefmanoeuvre
verhinderd, de accu moet dus onmiddellijk opgeladen worden.
▪ Er mag niet over de leuningen van het platform heen geleund worden.
Er mag geen wijde of loshangende kleding gedragen worden.
▪
▪ In ieder geval moet er gecontroleerd worden of er zich behalve de bediener geen andere personen binnen de
actieradius van de machine bevinden. Als men zich op het platform bevindt moet men tijdens het verplaatsen van
de machine bijzonder goed oppassen dat het personeel dat op de grond staat of andere voertuigen niet geraakt
wordt.
▪ Tijdens het werken op plaatsen die voor het publiek zijn opengesteld moet de werkzone met hekken of andere
adequate signaleringsmiddelen afgezet worden om te voorkomen dat mensen die niet bij het gebruik van de
machine betrokken zijn gevaarlijk dicht in de buurt van de mechanismen van de machine komen.
De medewerker die zich op het platform bevindt moet het
Gebruiks- en onderhoudshandleiding – V6 E
Blz. 17