Inbedrijfstelling en voorbereiding voor het meten
Apparaat instellen
Foutmonitoring in-/
uitschakelen
Referentiemerk
selecteren
90
Opties voor Apparaat instellen bekijken:
Klik op de knop «Setup».
Selecteer een kanaal uit de boomstructuur.
Klik op het tabblad Apparaat.
Informatie en opties voor het apparaat worden voor het geselecteerde kanaal
weergegeven.
Bij foutmonitoring wordt gecontroleerd op ontbrekende counts en andere fouten in een
module.
Informatie in het diagnosescherm wordt bijgewerkt wanneer foutmonitoring is
ingeschakeld.
Foutmonitoring uitschakelen is zinvol voor een hogere communicatiesnelheid bij EnDat
v2.2-encoders. Indien uitgeschakeld, wordt niet gecontroleerd op functiereserves,
fouten en waarschuwingen.
Foutmonitoring inschakelen:
Klik op de dropdownpijl Foutmonitoring.
Selecteer «Aan» uit de dropdownlijst.
Klik op de knop «OK».
In het berichtengedeelte verschijnt een bericht waarin de actie wordt geverifieerd.
Foutmonitoring uitschakelen:
Klik op de dropdownpijl Foutmonitoring.
Selecteer «Uit» uit de dropdownlijst.
Klik op de knop «OK».
In het berichtengedeelte verschijnt een bericht waarin de actie wordt geverifieerd.
De instelling van referentiemerken wordt gebruikt bij 1V
referentiemerken worden de nulpunten opnieuw vastgelegd na een
stroomonderbreking.
In de volgende tabel vindt u een gedeeltelijke lijst met HEIDENHAIN-encoders. In deze
tabel zijn de referentiemerkparameters vermeld die voor de encoders moeten worden
ingesteld. De meeste ingevoerde gegevens zijn te vinden in de bedieningsinstructies
voor de encoder.
Referentiemerk selecteren:
Klik op de dropdownpijl Referentiemerk en selecteer de vereiste waarde.
Klik op de knop «OK».
In het berichtengedeelte verschijnt een bericht waarin de actie wordt geverifieerd.
- en TTL -encoders.Met
pp
Bedieningsinstructies