Software instellen
MSEsetup-configuratie
Moduleconfiguratie
terugzetten
Gebruikersdirectory
selecteren
60
Specifieke bij elkaar horende modules in een configuratiebestand samenvoegen:
Klik op de knop «Samenvoegen» onder de kolom ModuleConfig.xml.
Het scherm Samenvoegen wordt geopend.
Selecteer «Serienummer» uit de dropdownlijst voor Type samenvoeging.
Selecteer met de bedieningselementen van het Bestandsdialoogvenster een
configuratiebestand voor samenvoegen.
Selecteer de modules die u wilt samenvoegen uit de modulelijst.
Klik op de knop «OK».
Er verschijnt een dialoogvenster met het verzoek of het OK is om het
moduleconfiguratiebestand terug te zetten.
Klik op de knop «OK».
Er verschijnt een dialoogvenster met de melding dat het bestand ModuleConfig.xml
file is gewijzigd en dat MSEsetup opnieuw wordt opgestart.
Klik op de knop «OK».
Er verschijnt een dialoogvenster met het verzoek een back-up te maken van
het logbestand.Selecteer of u een back-up van het bestand wilt maken en volg
eventuele extra instructies op het scherm op.Na voltooiing wordt MSEsetup
opnieuw gestart.
Moduleconfiguratie naar standaardfabrieksinstellingen terugzetten:
Klik op de knop «Standaardinstellingen terugzetten» onder de kolom
ModuleConfig.xml.
Er verschijnt een dialoogvenster met het verzoek om het terugzetten van het
moduleconfiguratiebestand te bevestigen.In het berichtengedeelte verschijnt een
bericht waarin de actie wordt geverifieerd.
Klik op de knop «OK».
Er verschijnt een dialoogvenster met de melding dat MSEsetup opnieuw wordt
gestart.
Klik op de knop «OK».
Er verschijnt een dialoogvenster met het verzoek een back-up te maken van
het logbestand.Selecteer of u een back-up van het bestand wilt maken en volg
eventuele extra instructies op het scherm op.Na voltooiing wordt MSEsetup
opnieuw gestart.
Gebruikersdirectory
De locatie waarnaar met de knop Gebruikersdirectory wordt genavigeerd, kan worden
gewijzigd vanuit de locatie van de standaardfabrieksinstelling.
Locatie van de gebruikersdirectory selecteren:
Klik op de knop «Selecteren» onder de kolom Gebruikersdirectory.
Het bestandsdialoogvenster wordt geopend.
Selecteer met de bedieningselementen van het Bestandsdialoogvenster een locatie
die als gebruikersdirectory moet worden gebruikt.
Klik op de knop «OK».
De locatie van de Gebruikersdirectory wordt opgeslagen en kan worden geopend
via de knop Gebruikersdirectory in het Bestandsdialoogvenster.
Bedieningsinstructies