500 V
Meetspanning
10 MΩ
Minimale isolatieweerstand bij nieuwe, gereinigde of gereviseerde wikkelingen
0,5 MΩ/kV
Kritische specifieke isolatieweerstand na langere bedrijfstijd
De volgende punten dienen in acht te worden genomen:
● Als de wikkelingstemperatuur afwijkt van +25 °C, dan moet u de gemeten waarden terugrekenen naar de
referentietemperatuur van +25 °C. Bij een temperatuurstijging van 10 K wordt de isolatieweerstand gehalveerd, bij een
temperatuurdaling van 10 K wordt de weerstand verdubbeld.
● Wanneer de waarde voor de isolatieweerstand dicht bij of onder de minimale waarde ligt, dan kan de oorzaak hiervoor
vocht en verontreiniging zijn. Droog de wikkelingen.
● Tijdens de bedrijfstijd kan de isolatieweerstand van de wikkelingen door omgevings- of bedrijfsinvloeden tot de kritische
isolatieweerstand afnemen. Bereken de kritische waarde van een wikkelingstemperatuur van +25 °C. Vermenigvuldig de
nominale spanning kV met de specifieke kritische weerstandswaarde 0,5 MΩ/kV. Voorbeeld: Nominale
spanning U
690 V: 690 V x 0,5 MΩ/kV = 0,345 MΩ.
N
5.3
Motor controleren
Opmerking
Motor tegen overbelasting beschermen.
Grenstoerentallen niet overschrijden of onderschrijden, bijv. bij gebruik met teruglooprem.
Opmerking
Bij remmotor:
Controleer voor de inbedrijfstelling of de nominale luchtspleet gelijkmatig is. De remmotor moet stroomloos zijn geschakeld.
Controleer op 3 plaatsen langs de omtrek met een voelermaat de speling tussen de ankerschijf en de magneet.
Opmerking
De specifieke uitvoering van de installatie kan het mogelijk maken dat er verdere controles nodig zijn.
Controleer en verifieer altijd eerst de volgende punten voordat u de motor in bedrijf stelt:
● Vergelijk de gegevens op het typeplaatje met de bedrijfsomstandigheden.
● Vergelijk de spanning en frequentie van de motor met de netwerkwaarden.
● Controleer de draairichting.
● Als de aanloopstroom van de Υ-fase uitgedempt is, schakel dan bij Υ-/ Δ-aanloop over van ster naar driehoek.
● Controleer de bevestiging van de elektrische aansluitingen.
● Controleer alle aanrakingsbeschermende maatregelen voor bewegende en spanningsvoerende onderdelen.
● Controleer de aansluiting en instelling van de bewakingsinrichtingen.
● Controleer de koelmiddeltemperatuur.
● Controleer de aanwezige additionele voorzieningen.
● Controleer de luchtinlaatopeningen en koeloppervlakken op verontreinigingen.
● Sluit alle aardgeleiders en equipotentiaalleidingen aan.
● Bevestig de motor op de juiste wijze.
● Controleer of de ontluchting niet wordt belemmerd en zorg dat de afvoerlucht niet opnieuw kan worden aangezogen, ook
niet door een naastgelegen aggregaat.
● Controleer de riemspanning bij riemaandrijving.
● Sluit het deksel van de aansluitkast af en dicht de leidingdoorvoeren af.
5.4
Transmissiemotor in gebruik nemen
De transmissiemotor is na afsluiting van de montage bedrijfsklaar.
KA 2032
A5E36801104, 08/2015
23