Meetwaterbord EASYPRO SMART
10 Configuratie
De constructie van het apparaat kan wisselen en kan individueel aan uw
vereisten worden aangepast. Daarom moet u de configuratie van de in-
gangen en uitgangen aan de gebruikte sensoren en actuatoren aanpas-
sen.
In de volgende hoofdstukken wordt u door de configuratie van het appa-
raat geleid.
10.1 Ingangen
U kunt op het apparaat tot vier sensoren (afhankelijk van uitvoering) voor
verschillende waterparameters en de temperatuur aansluiten. Bovendien
kunt u maximaal acht digitale ingangen gebruiken (afhankelijk van de uit-
voering).
10.1.1 Sensoringangen
De sensoren moeten apart in het apparaat worden geconfigureerd, zodat
de waterparameters nauwkeurig en zonder fouten kunnen worden geme-
ten. U kunt daarbij verschillende instellingen uitvoeren.
Voer de volgende stappen uit:
1. Ga in Menu 2 via 'Ingangen' naar het tabblad 'Sensoren'.
2. Configureer in het tabblad 'Sensoren' elke aangesloten sensor en
stel daarbij het volgende in.
3. Ingang: Druk op de ingangsmodule waarvan u de sensor wilt confi-
gureren.
4. Signaal: Stel het soort sensorsignaal in. Het soort signaal is al vast-
gelegd of u kunt een soort signaal selecteren. Dat is afhankelijk van
de ingangsmodule.
5. Meetwaarde: hier kunt u controleren welke waterparameter wordt
gemeten. Deze instelling kan alleen in de configuratiewizard worden
gewijzigd.
6. Eenheid: Selecteer de juiste eenheid.
7. Meetbereik: Geef, als dit veld aanwezig is, het meetbereik van de
sensor aan.
8. Min.-alarm: activeer of deactiveer het „Minimum-alarm" en stel een
waarde in waarbij een alarm moet worden afgegeven als deze waar-
de wordt onderschreden.
9. Max.-alarm: activeer of deactiveer het maximumalarm en stel een
waarde in waarbij een alarm moet worden afgegeven als deze waar-
de wordt overschreden.
10. Vertraging: Stel een tijdvertraging van het "minimum- en maximu-
malarm" in.
De sensoren zijn geconfigureerd.
ü
10.1.2 Temperatuuringang
U kunt tot vier temperatuursensoren ((afhankelijk van uitvoering) op het
apparaat aansluiten. Daarmee kunt u temperaturen op verschillende po-
sities meten.
Voer de volgende stappen uit:
1. Ga in Menu 2 via 'Ingangen' naar het tabblad 'Temperatuur'.
© Lutz-Jesco GmbH 2023
Technische wijzigingen voorbehouden.
230810
2. Configureer in het tabblad 'Temperaturen' elke aangesloten tempe-
ratuursensor en stel het volgende in.
3. Meting: druk op 'Aan' of 'Uit'.
4. Min.-alarm: activeer of deactiveer het 'min.-alarm' en stel een tem-
peratuur in waarbij een alarm moet worden afgegeven als deze
waarde wordt onderschreden.
5. Max.-alarm: activeer of deactiveer het 'max.-alarm' en stel een
temperatuur in waarbij een alarm moet worden afgegeven als deze
waarde wordt overschreden.
De configuratie van de temperatuursensoren is afgesloten.
ü
10.1.3 Compensatie van kruisgevoeligheden
De waterparameters die u met de sensoren meet, kunnen door kruisge-
voeligheid (bijvoorbeeld met temperatuur of pH-waarde) overeenkomstig
hun constructie worden beïnvloed. Het apparaat kan deze kruisgevoelig-
heden automatisch compenseren.
Voer de volgende stappen uit:
1. Ga in Menu 2 'Ingangen' naar het tabblad 'Compensatie'.
2. Configureer in het tabblad 'Compensatie' elke aangesloten sensor
waarbij de meetwaarde moet worden gecompenseerd en stel het
volgende in.
3. Temperatuur: als de invloed van de temperatuur kan worden ge-
compenseerd, kunt u een vaste referentiewaarde of een van de vier
temperatuuringangen selecteren.
4. pH-waarde: De invloed van de pH-waarde op het meetsignaal kan
worden gecompenseerd. Hiervoor kunt u een vaste referentiewaarde
of een sensoringang selecteren.
De configuratie van de compensatie is afgesloten.
ü
10.1.4 Stoorgrootte
U kunt de meting van een stoorgrootte (bijvoorbeeld van een debiet) op
een analoge uitgang van 4 tot 20 mA aansluiten. Er kan bij het berekenen
van de stelgrootte Y dan met de stoorgrootte met een factor (0,1 tot 10)
rekening worden gehouden. Bij het berekenen wordt de stelgrootte Y met
de stoorgrootte vermenigvuldigd.
Voorbeeld: als de factor 2 is en de stoorgrootte 42 % bedraagt, kan de
regelaar maximaal tot de stelgrootte Y = 84% bewegen. Als de factor 0,5
is en de stoorgrootte 42 % bedraagt, kan de regelaar maximaal tot de
stelgrootte Y = 21% bewegen.
Voer de volgende stappen uit:
1. Ga in Menu 2 via 'Regelaar' naar het tabblad 'Stoorgrootte' en stel
het volgende in.
2. Stoorgrootte: stel de stoorgrootte in op een ingangssignaal van 4-20
mA of 0-20 mA. U kunt de stoorgrootte ook deactiveren.
3. Eenheid: de stoorgrootte is normaal gesproken de meting van een
debiet. Selecteer de gewenste eenheid.
4. Meetbereik: Geef het meetbereik op.
De configuratie van de stoorgrootte-ingang is afgesloten.
ü
BA-42830-05-V05
Bedieningsvoorschrift
Configuratie
33