• Wanneer de ontspanknop tot halverwege wordt ingedrukt, wordt
het licht gemeten en wordt de belichting bepaald.
• Wanneer het onderwerp zich buiten het AF-veld bevindt en u
spotmeting wilt gebruiken, richt u de camera op het onderwerp en
houdt u de ontspanknop tot halverwege ingedrukt om de belichting
vast te zetten. Bepaal de beelduitsnede opnieuw en druk de
ontspanknop helemaal in.
• Of de instelling voor [Autom. belicht.] wordt aangepast, is afhankelijk
van de geselecteerde opnamestand. Zie "Beschikbare functies voor
elke opnamefunctie" (p.290) voor details.
3
De instelling van de automatische belichting opslaan 1p.168
Instellen van de Gevoeligheid
U kunt de gevoeligheid selecteren op basis van het omgevingslicht.
De gevoeligheid wordt automatisch aangepast door de camera.
AUTO
(Standaardwaarde: gevoeligheid 80 - 800)
80
100
200
400
800
1600
3200
6400
1
Druk in de stand A op de knop 3.
Het menu [A Opnemen] verschijnt.
2
Gebruik de vierwegbesturing (23) om [Gevoeligheid]
te selecteren.
3
Druk op de vierwegbesturing (5).
Er verschijnt een afrolmenu.
136
Bij een lagere gevoeligheid wordt de opname scherper met minder
ruis. Bij weinig licht wordt de sluitertijd langer.
Bij een hogere gevoeligheid is er een relatief korte sluitertijd bij
slechte lichtomstandigheden, zodat bewegingen van de camera
slechts een beperkte invloed op de opnamekwaliteit hebben.
Opnamen kunnen echter wel ruis (vlekken) bevatten.