8
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
8.1
Aantekeningen over de veiligheid bij de eerste inbedrijfstelling
De eerste inbedrijfstelling van de brander moet
uitgevoerd worden door bevoegd personeel
volgens de uitleg in deze handleiding en conform
de van kracht zijnde normen en wetsbepalingen.
LET OP
8.2
Afstellingen vóór de ontsteking
De ontsteking van de brander moet door
gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd met
geschikt gereedschap.
LET OP
8.2.1
Ontsteking van de brander
Sluit de afstandsbedieningen en zet de schakelaar 1)(Afb. 27) in
de stand "MAN".
Na de ontsteking moet de brander volledig afgesteld worden.
8.2.2
Afstelling van de brander
Om een optimale afstelling van de brander te verkrijgen, is het
noodzakelijk de verbrandingsgassen te analyseren aan de
uitgang van de ketel.
De reeds uitgevoerde regelingen die gewoonlijk niet moeten
gewijzigd worden, zijn de volgende:
–
Branderkop
–
Servomotor, nokken I - II - IV
De volgende regelingen moeten achtereenvolgens uitgevoerd
worden:
1 - MAX vermogen brander
2 - MIN vermogen brander
3 - Tussenliggende vermogens
1 - MAXIMUMVERMOGEN
Het maximum vermogen moet gekozen worden binnen het
werkingsveld dat wordt aangeduid op pag. 10
In de voorafgaande beschrijving hebben we de brander
aangelaten, functionerend aan het MIN. vermogen. Druk op de
knop 2)(pag. 24) "+" en houd deze ingedrukt tot de servomotor
de waarde 90° bereikt.
Regeling debiet verstuiver
Het debiet van de verstuiver varieert op basis van de druk van de
stookolie op de terugloop van de verstuiver zelf.
Het diagram (Afb. 28) duidt deze relatie aan voor verstuivers
Bergonzo type A3 met druk in toevoer pomp van 20 bar.
20166437
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
1
2
D791
Controleer of de mechanismen voor regeling,
bediening en veiligheid correct functioneren.
LET OP
OPMERKING:
Met een druk in de toevoer van de pomp van 20 bar mag de
druk op de terugloop van de verstuiver niet meer dan 17 bar
bedragen. Het drukverschil tussen de toevoer van de pomp
en de terugloop van de verstuiver moet minstens 3 bar
bedragen. Met kleinere drukverschillen kan het zijn dat de
druk op de terugloop van de verstuiver instabiel is.
Afb. 27
Wijzig het eindprofiel van de bovenste nok 7)(Afb. 29) door aan
de schroeven 8) te draaien om het maximale debiet van de
verstuiver in te stellen.
De drukwaarde op de terugloop van de verstuiver wordt
aangeduid op de manometer 10).
Luchtregeling
Er zijn twee kleppen voorzien, 1) en 2)(Afb. 30), voor de regeling
van de lucht. De luchtkleppen worden in de fabriek afgesteld op
de maximumopening.
Ten eerste de klep 2) afstellen die geleidelijk moet worden
gesloten totdat een optimale verbranding is verkregen. Als de
volledige afsluiting van de klep 2) niet voldoende is sluit u als
tweede ook de klep 1) zoals volgt:
wijzig progressief het eindprofiel van de nok 4)(Afb. 29) door middel
van de schroeven 5) aan de binnenkant van de opening 6).
Als de brander op maximaal vermogen werkt, is de lucht van de
ventilator mogelijk niet voldoende, zelfs als beide kleppen 1) en
2) volledig geopend zijn. Verwijder in dit geval de klep 2) en stel
de lucht af met alleen de klep 1) zoals hierboven uitgelegd.
Nokken 7) - 4)(Afb. 29):
–
draai de schroeven 8)-5) aan om het debiet te verhogen;
–
draai de schroeven 8)-5) los om het debiet te verlagen.
24
NL
D870
Debiet verstuiver
Afb. 28