6.4
Afstelling van de lucht / brandstof
De synchronisatie van lucht/brandstof wordt uitgevoerd met hun
servomotoren (lucht en gas) via het opslaan van een
ijkingskromme door middel van de elektronische nok.
Het valt aan te raden, om lekken te beperken en een breed
ijkingsveld te hebben, om de servomotor aan het gebruikte
maximumvermogen in te stellen, zo dicht mogelijk bij de
maximumopening (90°).
De partialisatie van de lucht in functie van het maximum
verbrandingsdebiet gebeurt door de regeling van de branderkop
te wijzigen (Zie "Afstelling van de branderkop" op pag. 22).
In de gassmoorklep wordt de brandstof gesmoord in functie van
het gevraagde potentieel, als de servomotor helemaal openstaat,
door middel van de drukstabilisator op de gasstraat.
6.4.1
Luchtregeling voor maximum vermogen
Regel de servomotor op de maximum opening (nabij 90°)
zodat de luchtsmoorkleppen volledig open staan.
6.4.2
Regelsysteem lucht/brandstof en
vermogenmodulatie
Het systeem voor de regeling lucht/brandstof en voor de
modulatie van het vermogen op de branders van de serie RS/E
heeft
een
reeks
ingebouwde
optimalisering van energie en bedrijf van de brander, zowel
wanneer hij alleen werkt als in combinatie met andere eenheden
(bijv. ketel met dubbele verbrandingskamer of verschillende
generatoren in parallelschakeling).
De basisfuncties in het systeem controleren het volgende:
1
de dosering van de lucht en de brandstof door de
positionering van de betreffende kleppen door middel van
de directe servobesturing; de mogelijke spelingen in de
ijkingssystemen met hendels en mechanische nok, die op
traditionele modulerende branders gebruikt worden, worden
uitgesloten;
2
de modulatie van het vermogen van de brander, in functie
van de door de installatie gewenste belasting, met behoud
van de ingestelde bedrijfswaarden van druk of temperatuur
van de ketel;
3
de opeenvolging (regeling na elkaar) van verschillende
ketels door middel van een gepaste verbinding van de
verschillende eenheden en de activering van de software in
de afzonderlijke systemen (optioneel).
Andere interfaces en communicatiefuncties met computer, voor
afstandsbesturing of integratie in centrale supervisiesystemen,
zijn te verkrijgen op basis van de Configuratie van de installatie.
De eerste start, elke verdere interne instelling van
het
regelsysteem,
basisfuncties, vereisen een wachtwoord voor
toegang en worden uitsluitend uitgevoerd door
LET OP
het personeel van de Technische Hulpdienst dat
speciaal
opgeleid
programmering van het instrument en de
specifieke toepassing die op deze brander
aangebracht werd.
6.4.3
Afstelling van de brander
Om een optimale afstelling van de brander te verkrijgen, is het
noodzakelijk de verbrandingsgassen te analyseren aan de
uitgang van de ketel.
Ga in volgende volgorde te werk:
1 - Vermogen bij de ontsteking
2 - MAX Vermogen
3 - MIN Vermogen
4 - Tussenliggende vermogens
5 – Luchtdrukschakelaar
6 - Maximumgasdrukschakelaar
7 - Minimum gasdrukschakelaar
20163085
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
functies
voor
de
de
uitbreiding
van
werd
voor
de
interne
6.4.4
Vermogen bij de ontsteking
De ontsteking dient te worden uitgevoerd op een vermogen dat
lager is dan het max. werkingsvermogen. De norm voorziet dat
voor deze brander het vermogen bij de ontsteking gelijk aan of
lager dan 1/3 van het maximum werkingsvermogen moet zijn.
Voorbeeld:
MAX werkingsvermogen 8010 kW.
Het vermogen bij de ontsteking moet gelijk aan of minder dan
2670 kW zijn met ts = 3 s.
Om het vermogen te meten bij de ontsteking:
koppel
de
ionisatiesonde los (de brander slaat aan en vergrendelt na
de veiligheidstijd);
voer 10 ontstekingen met daaropvolgende vergrendelingen
uit;
lees de hoeveelheid verbrand gas af op de meter:
deze hoeveelheid moet gelijk aan of lager dan het resultaat
van volgende formule zijn, voor ts = 3s:
Qa (max. debiet brander) x n x ts
Vg =
Vg
geleverd volume bij de uitgevoerde ontstekingen (Sm
totale
Qa
ontstekingsdebiet (Sm
n
aantal ontstekingen (10)
ts
veiligheidstijd (sec)
Voorbeeld voor gas G20 (9,45 kWh/Sm
ontstekingsvermogen 8010 kW overeenkomstig 847,6 Sm
Na 10 ontstekingen met vergrendeling moet het op de meter
afgelezen vermogen gelijk aan of kleiner zijn dan 847,6: 360 =
3
2.35 Sm
.
Afstelling van de lucht
De luchtregeling wordt uitgevoerd door de hoek van de luchtklep
te wijzigen, en dus door de graden van de luchtservomotor in het
programma van de elektrische nok te wijzigen.
6.4.5
Maximumvermogen
Het MAX. vermogen moet gekozen worden binnen het
werkingsveld (Afb. 2 op pag. 10).
Afstelling van het gas
Meet het gasdebiet op de gasmeter.
Dit kan gevonden worden in Tab. O op pag. 38; lees de gasdruk
af op de manometer (aangeduid in Afb. 34 op pag. 48) en volg de
de
aanwijzingen op pag. 24.
–
Als het gasdebiet moet verkleinen, verlaagt u de gasdruk aan
de uitgang met de drukregelaar onder de gasklep.
–
Als het gasdebiet moet stijgen, verhoogt u de gasdruk aan de
uitgang van de regelaar.
Afstelling van de lucht
Indien nodig, wijzigt u de graden van de luchtservomotoren.
6.4.6
Minimaal vermogen
Het MIN. vermogen moet gekozen worden binnen het
werkingsveld (Afb. 2 op pag. 10).
28
NL
stekker-stopcontact
op
3600
3
/u)
3
):
de
kabel
van
3
)
3
/u