12.2 Aandrijffunctie
Als u de gashendel (afb. 1 pnt. 4) tot aan de aanslag in richting van de handgreep trekt, dan moet het model ac-
celereren. Als de gashendel naar voren wordt geduwd, dan moet het model worden afgeremd of in achteruit worden
geschakeld (afhankelijk van het voertuig of de snelheidsregelaar).
Bij sommige elektronische snelheidsregelaars vindt achteruitrijden pas plaats wanneer de gashendel voor
de tweede maal van de handgreep wordt weggedrukt (dit is om te voorkomen dat snel wordt overgescha-
keld tussen vooruit- en achteruitrijden en daardoor de aandrijving wordt overbelast). Neem de gebruiks-
aanwijzing van de snelheidsregelaar die u gebruikt in acht.
Bij de meeste voertuigen met een verbrandingsmotor sturen de gasservo en een bijbehorende servostan-
genstelsel tegelijkertijd de carburateur en een schijfrem aan.
Als de aandrijving van uw model zich precies tegenovergesteld gedraagt, dan kunt u de achteruitinstelling voor de
aandrijffunctie activeren.
Stel bij een model met verbrandingsmotor het servostangenstelsel voor de carburateur en de removerbrenging zo-
danig af dat de gasservo niet mechanisch wordt beperkt. De triminstelling voor de aandrijffunctie moet zich daarbij
in de middenpositie bevinden. De slag van de servo kan ook worden beperkt door middel van de EPA-instelling (zie
hoofdstuk 10.13).
Bij een model met elektronische snelheidsregelaar moeten de afzonderlijke standen van de bedieningshendel voor
de aandrijffunctie (vooruit, stop, achteruit) onder omstandigheden in de snelheidsregelaar worden geprogrammeerd.
Raadpleeg de documentatie bij de snelheidsregelaar voor verdere instructies hierover. Indien de snelheidsregelaar
niet programmeerbaar is, dan stelt u de trim zo in dat het voertuig stilstaat wanneer de gashendel in de middelste/
neutraalstand staat.
12.3 Extra kanalen "AUX1" en "AUX2"
Als servo's worden aangestuurd, zorg er dan altijd voor dat de servo's niet tot blokkeren draaien. Dit betekent dat de
servo's in de betreffende eindstanden niet mechanisch aanslaan. Dies leidt niet alleen tot een verhoogd stroomver-
bruik, maar ook tot overbelasting van de servoaandrijving respectievelijk de servoelektronica.
Het kanaal "AUX1" (afb. 2, pnt. B) op de ontvanger is geactiveerd zolang u de knop "AUX1" (afb. 1, pnt. 6)
ingedrukt houdt.
Het kanaal "AUX2" (afb. 2, pnt. A) op de ontvanger biedt in totaal 3 verschillende schakelstanden via de schuif-
schakelaar "AUX2".
19