10 Bediening van de zender
10.1 Batterijen/accu's in de zender plaatsen
Open het batterijen-/accucompartiment aan de onderzijde van de zender door het klepje aan de onderzijde van
de zender naar achteren te schuiven in de richting van de pijl.
Plaats 4 batterijen (of 4 oplaadbare batterijen) van het formaat AA/Mignon en let daarbij op de juiste polariteit
(plus/+ en min/-), zie de aanduidingen in het batterijen-/accucompartiment.
Sluit het batterijen-/accucompartiment weer.
Om redenen van gebruiksduur en bedrijfsveiligheid raden wij aan de zender met batterijen te gebruiken,
aangezien oplaadbare batterijen een lagere uitgangsspanning hebben. Deze lagere spanning leidt ertoe
dat de zender na betrekkelijk korte tijd een te lage bedrijfsspanning te zien geeft.
10.2 De zender inschakelen
Laat de bedieningsorganen van de zender los, beweeg niet.
Zet de aan-/uitschakelaar (zie afb. 1, pnt. 12) naar boven.
De LED's (afb. 1, pnt.13) geven de status van de batterijen-/accustatus aan; hoe minder LED's er branden, hoe
lager de status:
– 100%:
– 80%:
– 60%:
– 40%:
– 20%:
– Leeg:
Als waarschuwingssignaal knipperen de LED's en wordt er een controlelicht weergegeven.
Neem eerst de ontvanger het modelvoertuig in bedrijf.
Opgelet!
Schakel in principe altijd eerst de zender in, voordat u de ontvanger in gebruik neemt en op de spanning-/
stroomvoorziening aansluit. Dit kan anders tot onvoorziene reacties van het voertuig leiden.
Stop het gebruik op tijd als het niveau van de batterijen-/accu te laag is. Stop eerst met het bedienen
van het voertuig (b.v. snelheidsregelaar uitschakelen). Schakel pas daarna de zender uit en vervang de
gebruikte/lege batterijen/accu's door nieuwe/volle. Nu kunt u eerst de zender en vervolgens het voertuig
weer gebruiken.
10