12 Controleren van de stuur- en aandrijffunctie
Zet uw modelvoertuig op een geschikte ondergrond, zodat alle wielen vrij kunnen draaien en het voertuig veilig staat.
Grijp niet in het bereik van draaibare of bewegende onderdelen; gevaar op letsel!
Schakel eerst de zender in en zet, als dit nog niet is gebeurd, de trimmer voor de rij- en stuurfunctie in de midden-
positie.
Schakel vervolgens de spanning-/stroomvoorziening voor de ontvanger in (bijv. sluit de aandrijfaccu aan op de snel-
heidsregelaar, schakel de snelheidsregelaar in).
12.1 Stuurfunctie
Als u alles juist hebt aangesloten en gemonteerd, moet de besturing van het model reageren op de draaibewegingen
van het stuurwiel (afb. 1, pnt. 1).
Als het stuurwiel zich in de middelste stand bevindt, moeten de wielen van het voertuig recht zijn uitgelijnd. Als de
wielen schuin staan, terwijl het stuurwiel zich in de middelste stand bevindt, controleer dan de juiste stand van de
servohendels op de stuurservo. Indien nodig kunnen de stuurstangen van de besturing ook worden bijgesteld.
Als u het stuurwiel op de zender naar links stuurt, moeten de wielen op het voertuig naar links draaien. Als u naar
rechts stuurt, moeten de wielen naar rechts draaien.
Opgelet!
De bediening van het stuurwiel op de zender vereist slechts weinig kracht. Daarom is het ruim voldoende
als u het stuurwiel alleen met de vingertoppen bedient. Pogingen om het stuurwiel met grotere kracht te
draaien bij het bereiken van de eindstop kunnen leiden tot de verstoring van het stuurmechanisme in de
zender. De waarborg/garantie komen dan te vervallen!
Als de wielen net tegenovergesteld insturen, dan kunt u de omgekeerde instelling voor de besturing activeren. Dit
keert de servorichting om. In bepaalde omstandigheden kan daarna een nieuwe instelling van de stuurtrim worden
vereist.
Stel de stuurstang op het model zo af, dat u naar links en rechts de volle stuuruitslag hebt, zonder dat daarbij de
besturing mechanisch aanslaat of wordt begrensd. Als de stuuruitslag bij gebruik van het model te groot blijkt te zijn,
kan deze met de EPA-instelling worden verminderd (zie hoofdstuk 10.13).
18