Controleer de werking van de gyro door het voertuigchassis naar links of rechts te draaien (20° - 45°) om een
loskomende achterkant van het voertuig te simuleren. Het is niet nodig dat de motor/aandrijving draait wanneer
u dit doet.
Bij ingeschakelde Gyro worden de voorwielen door de stuurservo in tegengestelde richting bewogen. De gevoe-
ligheid van de gyro kan worden veranderd met de draaiknop "GYRO LV / ST-D/R" (afb. 1, pnt. 11), zie hoofdstuk
11.2.
Bij uitgeschakelde Gyro verandert de positie van de voorwielen niet. De draaiknop "GYRO LV / ST-D/R" (afb. 1,
pnt. 11) wordt nu gebruikt om de dualrate voor de stuurfunctie in te stellen, zie hoofdstuk 10.8.
Koppel de ontvanger los van de spanning-/stroomvoorziening en schakel dan het modelvoertuig uit.
Schakel pas daarna de zender uit.
Na het opnieuw ingebruikneming van de zender en ontvanger/voertuig is de gekozen instelling actief, de gyro
staat aan of uit.
11.2 De gevoeligheid van de gyroscoop instellen
Wanneer de gyro is ingeschakeld, kan de gevoeligheid met de draaiknop "GYRO LV / ST-D/R"
(afb. 1, pnt. 11) in 8 stappen worden veranderd. De LED's op de zender geven de instelling aan.
U kunt dus het tegensturen door de stuurservo bij het loskomen van de achterkant van het voer-
tuig naar wens verhogen of verlagen.
U kunt de werking van de gyro en het tegensturen door de stuurservo controleren door het chassis van het voertuig
naar links of rechts te draaien om te simuleren dat de achterkant van het voertuig zwenkt. Het is niet nodig dat de
motor/aandrijving draait wanneer u dit doet.
Bij uitgeschakelde Gyro moet de draaiknop "GYRO LV / ST-D/R" (afb. 1, pnt. 11) wordt gebruikt om de
dualrate voor de stuurfunctie in te stellen, zie hoofdstuk 11.7.
17