1. Schakel, met ontkoppelde koppeling (hendel naar binnen
getrokken), over naar neutraal terwijl u de motorfiets naar
voren en naar achteren duwt.
2. Met de versnellingsbak in de eerste versnelling laat u de
koppeling voorzichtig los totdat deze net begint te koppelen.
Oefen opwaartse druk uit op de teenhendel en trek de
koppeling snel naar binnen.
Er is een Neutraal-indicatorlampje op de instrumentenpaneel.
V V E E R R S S N N E E L L L L I I N N G G E E N N S S C C H H A A K K E E L L E E N N T T I I J J D D E E N N S S H H E E T T
R R I I J J D D E E N N
1. Start de motor. Zie pagina 92.
2. Gebruik de voorremmen terwijl de motor stationair draait.
3. Ontkoppel de koppeling (trek de koppelingshendel volledig
naar het stuur toe).
4. Duw de teenhendel naar beneden totdat u voelt dat hij stopt in
de eerste versnelling.
5. Laat de remhendel los.
6. Laat tegelijkertijd de koppelingshendel los en open de
gashendel (door de gashendelgreep naar achteren te rollen) in
één vloeiende beweging. Wanneer de koppeling begint aan te
grijpen, zal de motorfiets naar voren bewegen.
LET OP
7. Om naar een hogere versnelling te schakelen, accelereert u
soepel tot het aanbevolen schakelpunt. Zie de tabel Aanbevolen
schakelpunten op pagina 96. Sluit tegelijkertijd met een snelle
beweging de gashendel volledig en ontkoppel de koppeling.
Breng de versnellingshendel omhoog tot u voelt dat hij stopt bij
de volgende versnelling. Laat tegelijkertijd de
koppelingshendel los en open de gashendel in één vloeiende
beweging.
Binnen de aanbevolen snelheidsbereiken (zie de tabel
Aanbevolen schakelpunten op pagina 96), kunt u terugschakelen
om de motorfiets af te remmen of om het vermogen te verhogen.
Misschien wilt u terugschakelen bij het beklimmen van een
heuvel of bij het passeren. Terugschakelen helpt ook om de
snelheid te verlagen wanneer het gecombineerd wordt met het
dichtdraaien van de gashendel.
BEDIENING
LET OP
95