166
Rijden en bediening
U kunt de voorste parkeerhulp ook bij
een lage snelheid activeren door de
knop r in te drukken.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
knop geeft aan dat het systeem klaar
voor gebruik is.
Afhankelijk van welke sensoren het
obstakel het dichtst genaderd zijn,
hoort u het geluidssignaal van de bij‐
behorende sensoren. De geluidssig‐
nalen volgen elkaar sneller op naar‐
mate de afstand tot het obstakel af‐
neemt. Is de afstand kleiner dan
30 cm, dan klinkt er een continu ge‐
luidssignaal.
Als u een keer op de knop r drukt
binnen een contactcyclus, wordt de
parkeerhulp vooraan altijd opnieuw
ingeschakeld wanneer de rijsnelheid
tot onder een bepaalde waarde daalt.
Uitschakelen
Knop r indrukken om het systeem
uit te schakelen.
De led in de knop dooft en u ziet
Parkeerhulp uit op het Driver Informa‐
tion Centre.
Bij een bepaalde snelheid wordt het
systeem automatisch gedeactiveerd.
Storing
Bij een systeemstoring brandt r of
ziet u een bericht op het Driver Infor‐
mation Centre.
Daarnaast zal r gaan branden of
wordt er boordinformatie weergege‐
ven op het Driver Information Centre,
als er door tijdelijke omstandigheden,
zoals dichtgesneeuwde sensoren,
een systeemstoring wordt waargeno‐
men.
Boordinformatie 3 116.
Belangrijke tips voor het gebruik
van parkeerhulpsystemen
9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐
terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste
gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. Indien dergelijke ob‐
stakels de waarnemingszone van
de sensoren verlaten wanneer het
voertuig dichterbij komt, zal er een
continu waarschuwingssignaal
klinken.