6
Bediening
De machine is uitgerust met voorbeeldprogramma's met vooringestelde parameters (zie Voorbeeldprogramma's
op pagina 45).
Het is mogelijk een programma voor uw producten te optimaliseren door de parameters van een programma te
wijzigen, zie Programma-instellingen wijzigen op pagina 21.
•
Alle personen die verantwoordelijk zijn voor de bediening van deze machine, moeten minimaal
de hoofdstukken Veiligheid op pagina 5 en Bediening op pagina 14 volledig lezen en begrijpen.
•
Het niet opvolgen of negeren van de veiligheidsinstructies kan leiden tot ernstig letsel.
6.1
Bedieningselementen 10-programmabesturing
Met de 10-programmabesturing kan de machine worden bediend en kunnen programma's worden gewijzigd.
Zie Bediening op pagina 14 voor instructies met betrekking tot bediening en programmering.
1.
Programmadisplay
Toont het geselecteerde programma.
2.
Toets PROG 0 – 9
Hiermee wordt het gewenste programma geselecteerd.
3.
Toets REPROG
Hiermee wordt de programmeermodus ingeschakeld. De parameters kunnen worden gewijzigd met de
cursortoets, de toets – / STOP en de toets + / VACUUM STOP.
4.
Cursortoets
Hiermee worden functies van het parameterdisplay en functiedisplay bediend.
5.
Toets Pompreinigingsprogramma
Hiermee wordt het pompreinigingsprogramma geactiveerd. Vocht kan door de olie geabsorbeerd worden als de
pomp alleen korte cycli draait of als u vochthoudende producten verpakt. Dit programma verwijdert vocht uit de
olie van de vacuümpomp. Zie Pompreinigingsprogramma uitvoeren op pagina 51 voor instructies.
6.
Parameterdisplay
Toont de actuele waarde van de actieve functie tijdens de programmacyclus of de ingestelde waarde van de
geselecteerde functie als de machine niet actief is. Er brandt een rode stip rechtsonder als de optie Vacuüm+
geactiveerd is.
Figuur 6: Bedieningspaneel 10-programmabesturing
17