5.2.4
Gebruik van de machine
Principieel worden alle werkzaamheden in de hydraulische
rijtrap „II" (4-10/1) en de op het gebruik aangepaste
aandrijftrap (4-11/13) (alleen geldig voor snellopende
motoren) doorgevoerd.
OPGELET
De rijtrappen van het verdeeldifferentieel mogen alleen in
stilstand worden geschakeld (4-10/3), wanneer de
rijrichtingsschakelaar zich in "0"-positie bevindt (alleen
geldig voor snellopende motoren).
Voor speciaal gebruik, welk een fijnere instelling van de
snelheid c.q. een hoger motortoerental bij een lagere
snelheid noodzakelijk maakt, kan de hydraulische rijtrap"I"
(4-10/1) ingeschakeld en daarmee de snelheid op 6 km/h
beperkt worden.
Voor een optimale prestatie is het samenwerken van de
aandijfkracht en de werkhydraulica noodzakelijk. De
besturing van de ter beschikking staande krachten wordt
door de bediener onder inachtneming van de gebruiksom-
standigheden via het rijpedaal, de instelling van de ventielen
en de hendel voor de werkhydraulica bestemd.
OPMERKING
Het omschakelen van de I. in de II. hydraulische rijtrap, of
omgekeerd, kan tijdends de rit gebeuren. Het wordt echter
aangeraden het omschakelen van de II. in de I. hydraulische
rijtrap niet bij een te grote snelheid door te voeren, omdat
er een sterke afremming plaatsvindt.
(1) Beide deuren sluiten.
(2) Vastzetrem (4-10/8) lossen.
(3) Aandrijftrap (4-11/13) vooraf kiezen (alleen geldig voor
snellopende motoren).
(4) Hydraulische rijtrap (4-10/1) kiezen.
(5) Rijrichting (4-10/3) bestemmen.
(6) Rijpedaal (4-8/2) drukken.
OPMERKING
- De rijsnelheid c.q. de schuifkracht kan uitsluitend door
het drukken van het rijpedaal worden bestemd.
- Als tijdens de rit een helling omhoog wordt gereden, daalt
ondanks vol gas de rijsnelheid ten gunste van de
schuifkracht.
- Schuifkracht en rijsnelheid zijn vooruit en achteruit gelijk.
S05E/S06E
Bediening
5-7
5