1.
Als de unit een beetje te weinig koelmiddel bevat, zijn bellen zichtbaar in het kijkglas. Vul koelmiddel bij.
2.
Als het de unit ontbreekt aan een behoorlijke hoeveelheid koelmiddel, wordt de vorstbeveiliging waarschijnlijk
geactiveerd. Vul koelmiddel bij zoals beschreven in de hierna beschreven vulprocedure.
Procedure voor bijvullen van een kleine hoeveelheid koelmiddel
1.
Als een unit te weinig koelmiddel bevat, moet u eerst de oorzaak bepalen alvorens koelmiddel bij te vullen.
Lokaliseer en repareer eventuele koelmiddellekken. De aanwezigheid van olie is een goede indicator van een
lek, maar u zult niet altijd olie zien. Vloeistoffen voor detectie van vloeistoflekken zijn goed om bellen aan te
geven bij middelgrote lekken, maar voor kleine lekken kan een elektronische lekdetector nodig zijn.
2.
Vul koelmiddel bij in het systeem via de klep op de inlaatleiding van de verdamper, tussen de expansieklep en
het verdamperdeksel.
3.
Het koelmiddel kan worden bijgevuld bij elke belasting.
Koelmiddel vullen
1.
Sluit de fles met koelmiddel aan met een vulbuis op de vulklep op de verdeler van de verdamper. Open de
kraan van de koelmiddelfles en verwijder de lucht uit de vulleiding voordat u de kraan vastdraait. Draai de
aansluiting van de vulklep vast.
2.
Wanneer het koelmiddel stopt met in het systeem te stromen, start u de compressor en beëindigt u het vullen
van koelmiddel.
3.
Wanneer de juiste hoeveelheid koelmiddel op voorhand is bepaald, controleer dan het kijkglas.
Als u niet weet hoeveel koelmiddel moet worden bijgevuld, sluit u de kraan van de koelmiddelfles om de 5 minuten,
waarna u verder bijvult tot het kijkglas helder is en er geen bellen meer zichtbaar in zijn.
Opmerking: Laat geen koelmiddel ontsnappen in de lucht. Vang koelmiddelresten op in een lege, schone en
droge fles. Verwijder vloeibaar koelmiddel via de klep op de onderkoeleruitlaat van de pijpenbundel van de
condensor. Zet de fles in een bak vol met ijs om het koelmiddel gemakkelijker te kunnen verwijderen en vul de fles
niet te veel (max. 70-80%).
Opstarten en stilleggen
Vóór het opstarten
1.
Open alle elektrische onderbrekers en controleer of de elektrische aansluitingen goed vast zijn.
2.
Controleer de stroomrichting in de waterleiding en de aansluitingen op de verdamper en condensor.
3.
Controleer voor elk compressorcircuit met een fasetester of de fasen in de volgorde A, B, en C zijn voor L1,
L2 en L3.
4.
Controleer of de voeding binnen 10% van de waarde op het typeplaatje valt.
5.
Controleer of de voedingsbedrading de juiste maat heeft en een minimale temperatuurisolatiewaarde van
75° C.
6.
Controleer of alle mechanische en elektrische inspecties zijn uitgevoerd volgens de lokale voorschriften.
7.
Controleer of alle hulpregelapparatuur operationeel is en voldoende koellast beschikbaar is.
8.
Controleer of alle aansluitingen van de compressorkleppen vast zijn.
9.
Open de aanzuigklep van de compressor volledig.
10. Open de perszijdige afsluiter van de compressor volledig.
11. Ontlucht de leiding van het watersysteem van de verdamper en de condensor.
12. Open alle waterstromingskleppen en schakel de pomp voor gekoeld water in.
13. Controleer alle leidingen op lekken.
14. Spoel de leiding van het watersysteem van de verdamper en de condensor door.
Initieel opstarten
Het initieel opstarten mag alleen door servicepersoneel van Daikin worden uitgevoerd.
1.
Voer de regelingen uit zoals beschreven in Initiële condities.
2.
Zet de schakelaar op het voorpaneel op Auto. (Het pomprelais van gekoeld water wordt bekrachtigd.)
3.
Als de lokaal geïnstalleerde stromingsindicator na 30 seconden geen stromend gekoeld water aangeeft, wordt
de alarm-output geactiveerd.
Opmerking: De unit start de compressor met het kleinste aantal keer opstarten en bedrijfsuren in de instelling
auto voor/na (lead/lag).
4.
Wanneer het actieve instelpunt 3° C lager is dan de actuele uitlaatwatertemperatuur, start de koeler.
D – 806 C – 07/02 F – NL pag. 26/28