–
Bevestig de afvoerleiding zodanig dat deze tijdens het bedrijf niet uit de afvoertrechter kan glijden.
–
Het uiteinde van de afvoerleiding(en) mag de afvoertrechter(s) niet raken (er moet een luchtspleet
van min. 2 cm zijn).
5.5.3
Controle van de waterinstallatie
Controleer de volgende punten:
–
Watertoevoer
Zijn in de watertoevoerleiding naar het apparaat resp. naar de afzonderlijke modules een zeef-
filterklep resp. een afsluitklep en een waterfilter van 5 µm gemonteerd?
Is de toegestane waterdruk (zonder afvoerwaterkoeling: 1 – 10 bar, met afvoerwaterkoeling:
2 – 10 bar) en de toegestane watertemperatuur (zonder afvoerwaterkoeling: 1 – 40 °C, met
afvoerwaterkoeling: 1 – 25 °C) in acht genomen?
Is de toevoercapaciteit toereikend en is de minimale diameter voor de toevoerleiding over de
gehele lengte van de leiding in acht genomen? (Voor systemen met optionele afvoerwaterkoe-
ling bevelen wij een minimale binnendiameter van 12 mm aan.)
Zijn alle onderdelen en alle leidingen correct bevestigd en zijn alle schroefverbindingen vastge-
draaid?
Is de toevoerleiding lekdicht?
Voldoet de uitvoering van de toevoerleiding aan de plaatselijke voorschriften voor waterinstal-
laties?
–
Waterafvoer
Is de minimale binnendiameter van de afvoerleiding(en) van 30 mm over de gehele lengte van
de leiding in acht genomen?
Is/zijn de afvoerleiding(en) met genoeg verval (min. 15%/8,5° continu naar onderen) aangelegd?
Zijn er temperatuurbestendige materialen (tot 100 °C resp. 60 °C) toegepast voor systemen met
optionele afvoerwaterkoeling?
Is/zijn de afvoerslang(en) correct bevestigd (met slangklem vastgedraaid op de apparaataan-
sluiting)?
Is tussen de afvoerleiding en de trechter een luchtspleet (min. 2 cm) aanwezig?
Voldoet de uitvoering van de afvoerleiding aan de plaatselijke voorschriften voor waterinstal-
laties?
43