Montage
6.3.1
Vloermontage
Vloermontage
Het apparaat wordt op de vloer gemonteerd. De
bevestigingsmiddelen dienen door de eigenaar worden
gekozen, naargelang de gesteldheid van de vloer en het
gewicht van het apparaat.
Let bij het monteren erop dat:
–
het apparaat niet te ver van het membraan-
drukexpansievat wordt gemonteerd. Hierdoor wordt
gewaarborgd dat de vuldruk d.m.v. de druksensor "PIS"
wordt gemeten.
–
de armaturen bediend kunnen worden.
–
de toevoermogelijkheden van de aansluitleidingen niet
worden belemmerd.
Montage inclusief locatiegebonden netscheidingsreservoir
Let bij het monteren op het volgende:
–
omgevingstemperaturen tot max. 45 °C.
–
buisleidinglengte (zie tabel).
–
de aansluiting voor bijvulling "WC" moet ten minste
100 mm boven de zuigaansluiting van de pomp "PU" zijn.
–
de minimale diameter van de zuigleiding en de drukleiding
(zie tabel).
–
er moet voldaan zijn aan norm EN 1717.
–
er is een nominaal volume voor het netscheidingsreservoir
≤ 200 l aanbevolen.
–
er is een overloop met voldoende dimensionering
gemonteerd onder inachtneming van de maximale
toevoer.
–
er is een afsluitarmatuur gemonteerd in de toevoer naar
het netscheidingsreservoir.
Nominale breedtes van de zuigleiding en de drukleiding in afhankelijkheid van de vereiste bijvuldruk
Opmerking!
Bij een plaatsing op hetzelfde niveau kan de minimale werkdruk "P
voordruk "p
" van het membraan-drukexpansievat "MAG", anders is een correctie met "hst" noodzakelijk,zie hoofdstuk 7.2
0
"Minimale werkdruk P
18 — Nederlands
voor besturing bepalen" op pagina 26.
0
Fillcontrol Auto — 06.07.2016 - Rev. B
1
Pomp "PU"
2
Druksensor "PIS"
Bijvuldruk
> 3,7 bar
Drukleiding ≤ 10 m
DN 32
Zuigleiding ≤ 2 m
DN 32
" in het gebruikersmenu worden ingesteld op de
0
3
Netscheidingsreservoir
"BT"
4
Vuilvanger "ST"
≤ 3,7 bar
DN 40
DN 40