3
Toestelopbouw en toestelfuncties
deze van het brijn/het bronwater die door de verdamper
stroomt. Het koelmiddel kan daardoor in de verdamper
nieuwe warmte-energie opnemen, waarbij het opnieuw ver-
dampt en naar de compressor stroomt. Het proces begint
weer van voor af aan.
Indien nodig kan via de geïntegreerde thermostaat de elek-
trische hulpverwarming worden ingeschakeld. Het vermo-
gen van deze verwarming kan getrapt gereduceerd worden.
De verdamper, de brijnpomp/bronwaterpomp, buisleidingen
in het brijncircuit en delen van het koelmiddelcircuit zijn bin-
nenin de warmtepomp tegen koude geïsoleerd, opdat er
geen condenswater kan ontstaan. Mocht er toch eens in
geringe mate condenswater ontstaan, dan wordt dit water
door de condensbak opgevangen. De condensbak bevindt
zich aan de binnenkant in het onderste deel van de warmte-
pomp. Door de warmteontwikkeling binnenin de warmtepomp
verdampt het condenswater in de condensbak. Geringe hoe-
veelheden condenswater kunnen onder de warmtepomp
afgeleid worden. Kleine hoeveelheden condenswater vormen
daarom geen storing van de warmtepomp.
3.2.2 Automatische veiligheidsfuncties
De warmtepomp is in het automatische bedrijf met talrijke
automatische veiligheidsfuncties uitgerust om een storing-
vrije werking te garanderen:
Vorstbeveiligingsfuncties
De warmtepomp is met twee vorstebeveiligingsfuncties uit-
gerust. In het normale bedrijf garandeert de warmtepomp
de standaard vorstbeveiliging voor het systeem. Schakelt de
warmtepomp door een fout permanent uit, garandeert de
elektrische bijstookverwarming de noodvorstbeveiliging en
maakt evt. de noodmodus mogelijk.
Standaard vorstbeveiliging verwarming
Deze functie waarborgt in alle bedrijfsfuncties de vorstbe-
veiliging van de CV-installatie.
Daalt de buitentemperatuur beneden een waarde van 3 °C,
dan wordt automatisch voor elk CV-circuit de ingestelde
verlagingstemperatuur ingesteld.
Standaard vorstbeveiliging boiler
Deze functie verhindert het bevriezen van de aangesloten
boiler(s).
De functie wordt automatisch geactiveerd als de actuele
temperatuur van de boiler onder 10 °C daalt. De boiler(s)
word(t)en dan tot 15 °C opgewarmd. Deze functie is ook in
de modi "Uit" en "Auto" actief, onafhankelijk van tijdspro-
gramma's.
Noodvorstbeveiligingsfunctie
De noodvorstbeveiligingsfunctie activeert bij uitval van de
warmtepomp automatisch de elektrisch bijstookverwarming
afhankelijk van de instelling voor het CV-bedrijf en/of het
warmwaterbedrijf.
8
Controle van de externe sensoren
Deze functie controleert permanent aan de hand van het bij
de eerste ingebruikneming ingevoerde regelschema of de
daarin opgenomen sensoren geïnstalleerd zijn en functione-
ren.
Beveiliging CV-watergebrek
Deze functie bewaakt permanent de warmwaterdruk om
een mogelijk warmwatertekort te verhinderen. Een analoge
druksensor schakelt de warmtepomp uit als de waterdruk
onder 0,5 bar ligt. Hij schakelt de warmtepomp opnieuw in
als de waterdruk boven 0,7 bar ligt.
Pompblokkeer- en ventielblokkeerbeveiliging
Deze functie verhindert het vastzitten van een circulatie-
pomp en van alle omschakelventielen. Hiervoor worden elke
dag de pomp en de ventielen, die 24 uur lang niet in
gebruik waren, na elkaar voor de duur van ca. 20 seconden
ingeschakeld.
Brijntekortbeveiliging (alleen VWS)
Deze functie bewaakt permanent de brijndruk om een
mogelijk brijntekort te verhinderen.
Een analoge druksensor schakelt de warmtepomp uit als de
brijndruk eenmalig onder 0,2 bar daalt. In het foutgeheugen
wordt de storing 91 weergegeven tot de foutoorzaak verhol-
pen is.
De warmtepomp schakelt automatisch opnieuw in als de
brijndruk boven 0,4 bar stijgt en de foutindicatie verdwijnt.
Als de brijndruk gedurende meer dan één minuut onder
0,6 bar daalt, verschijnt in het menu 1 een waarschuwings-
melding.
Vloerbeveiligingsschakeling bij alle CV-installaties
zonder buffervat
Deze functie zorgt voor een oververhittingsbeveiliging van
vloeren (belangrijk bijv. voor houten vloeren). Als de in het
vloer-CV-circuit gemeten verwarmingsaanvoertemperatuur
permanent gedurende meer dan 15 minuten een door de
installateur instelbare waarde overschrijdt, schakelt de
warmtepomp met de foutmelding 72 uit. Als de CV-aanvoer-
temperatuur weer beneden deze waarde gedaald is en de
storing door de installateur gereset werd, schakelt de
warmtepomp weer in.
Fasebewaking van de spanningsvoeding
Deze functie controleert permanent de volgorde en het
voorhanden zijn van de fasen (rechts draaiveld) van de
400 V spanningsvoeding. Als de volgorde niet correct is of
als een fase uitvalt, volgt een uitschakeling van de warmte-
pomp om een beschadiging van de compressor te vermijden.
Gebruiksaanwijzing geoTHERM 0020132509_00