Meters en controlelampjes
De controlelampjes (Fig. 16) gaan branden als bepaalde
bedieningsorganen zijn ingeschakeld en als er ernstige
storingen optreden waaraan onmiddellijk aandacht moet
worden besteed.
1
2
3
7
Figuur 16
1. Parkeerremlampje
2. Aftakaslampje
3. Acculampje
4. Waarschuwingslampje
werken-in-achteruit-stand
Parkeerremlampje
Als het parkeerremlampje brandt, geeft dit aan dat de
parkeerrem is ingeschakeld. De machine rijdt niet als de
parkeerrem is ingeschakeld.
Aftakaslampje
Als het aftakaslampje brandt, geeft dit aan dat het
werktuig in bedrijf is. De aftakaskoppeling moet eerst
worden uitgeschakeld voordat de motor start.
Acculampje
Het acculampje gaat branden als het contactsleuteltje op
de standen "Lopen" of "Lichten" staat wanneer de
accuspanning lager dan 12,1 volt of hoger dan 15,0 volt is.
Als dit lampje brandt bij een hoger toerental per minuut
moet u de accu en het elektrische systeem controleren en
het probleem verhelpen.
4
5
6
8
m–3317
5. Oliedruklampje
6. Cruise control-lampje
7. Olietemperatuurmeter van
motor
8. Brandstofmeter
Waarschuwingslampje
werken-in-achteruit-stand
Het waarschuwingslampje werken-in-achteruit-stand gaat
branden als de KeyChoice-schakelaar wordt gebruikt om
de interlock voor werken-in-achteruit-stand uit te
schakelen. Hiermee wordt u eraan herinnerd dat het
beveiligingssysteem is uitgeschakeld. Het lampje dooft als
de aftakas wordt uitgeschakeld of de motor wordt afgezet.
Als het lampje brandt, moet u achterom kijken en
extra voorzichtig zijn als u achteruit rijdt. Let vooral
op kinderen en huisdieren.
Oliedruklampje
Als het oliedruklampje brandt, geeft dit aan dat de
oliedruk te laag is. Nadat de motor is gestart, moet het
lampje doven. Wanneer de motor loopt als de oliedruk
beneden een veilig werkniveau is gedaald, gaat het lampje
branden. Als dit gebeurt terwijl de motor draait, moet u
de motor onmiddellijk afzetten en de oorzaak van de
lage oliedruk wegnemen.
Cruise control-lampje
Het cruise control-lampje geeft aan dat het cruise
control-systeem is ingeschakeld.
Olietemperatuurmeter van de motor
Deze meter geeft de temperatuur van de olie in de motor
aan. Als de meter in de rode zone komt, moet u de aftakas
uitschakelen en de motor laten afkoelen terwijl u de motor
laat doordraaien.
Als de meter aangeeft dat de temperatuur niet daalt, moet
u de motor onmiddellijk afzetten, de luchtinlaat-
roosters reinigen en/of de oorzaak van de hoge
temperatuur wegnemen.
Brandstofmeter
Deze meter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank zit.
Urenteller
De urenteller (Fig. 11) registreert het aantal uren dat de
motor in bedrijf is geweest. Gebruik de teller om
regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen.
18