Reiniging
Vuil verwijderen van de
tractie-eenheid
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Belangrijk: Als de motor wordt gebruikt terwijl de
schermen verstopt zijn en/of de uitlaatringen zijn
verwijderd, kan dit leiden tot schade aan de motor
door oververhitting.
1. Parkeer de machine op een horizontaal vlak, laat de
armen van de lader neer en zet de motor af.
2. Verwijder het sleuteltje en laat de motor afkoelen.
3. Open de motorkap.
4. Verwijder vuil van het voorscherm en de zijschermen.
5. Veeg het vuil van het luchtfilter.
6. Verwijder met een borstel of blazer eventueel
aangekoekt vuil van de motor en de vinnen van de
oliekoeler.
Belangrijk: U kunt vuil beter eruit blazen
dan eruit wassen. Als u toch water gebruikt,
zorg er dan voor dat er geen water in de
buurt van het elektrische en het hydraulische
systeem komt. Gebruik geen hogedrukreiniger.
Hogedrukreiniging kan het elektrische en
hydraulische systeem beschadigen of de smering
aantasten.
7. Verwijder vuil van de opening van de motorkap, de
geluiddemper en de hitteschermen.
8. Sluit de motorkap.
Het chassis reinigen
Onderhoudsinterval: Om de 100
bedrijfsuren—Controleer of er
aangekoekt vuil op het chassis zit.
Na verloop van tijd zal er vuil aankoeken op het chassis
onder de motor. Dit moet worden verwijderd. Open de
motorkap en inspecteer regelmatig het gebied onder de
motor met behulp van een zaklamp. Als de laag vuil 25
tot 50 mm dik is, laat dan een erkende servicedealer de
achterzijde van de tractie-eenheid, de tank en de accu
verwijderen en het chassis reinigen.
Stalling
1. Breng de armen van de lader omlaag, zet de motor
af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Verwijder vuil en roet van de volledige
tractie-eenheid.
Belangrijk: U kunt de tractie-eenheid wassen
met een mild reinigingsmiddel en water. Was de
tractie-eenheid nooit met een hogedrukreiniger.
Gebruik niet te veel water, vooral niet in de
buurt van het bedieningspaneel, de motor, de
hydraulische pompen en de accu.
3. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter.
4. Smeer de tractie-eenheid, zie De tractie-eenheid
smeren.
5. Ververs de carterolie; zie Motoroliepeil controleren.
6. Laad de accu op; zie Onderhoud van de accu.
7. Controleer de spanning van de rupsbanden en breng
deze op de juist spanning, zie De spanning van de
rupsbanden afstellen.
8. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en
draai deze vast. Repareer of vervang beschadigde
delen.
9. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak
bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende
servicedealer.
10. Stal de tractie-eenheid in een schone, droge garage of
opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact
en bewaar het op een logische plaats.
11. Dek de tractie-eenheid af om deze te beschermen en
schoon te houden.
48