-
op het land het meettraject exact uitzetten. Begin- en eindpunt van de meetstrook
markeren.
-
meettraject van begin- tot eindpunt onder veldomstandigheden exact afrijden, d.w.z. met
de gewenste, constante werksnelheid (10 km/uur) en aftakastoerental 540 t/min (indien
voor de instelling van de werkbreedte in de strooitabel niets anders is aangegeven).
Hierbij de schuif met uitloopgoot aan de zijkant, aan het koord vanuit de trekker precies
op het begin van het meettraject volledig openen (tot de aanslag open trekken) en
precies op het eindpunt sluiten.
-
opgevangen kunstmest hoeveelheid wegen; b.v. 17,5 kg
I
Bij werkbreedten boven de 24 m, de opgevangen hoeveelheid kunstmest
halveren (b.v. 25 kg : 25 kg/2 = 12,5 kg) en met dit getal de schuivenstand
berekenen.
-
rekenschijf voor de afdraaiset in de hand nemen. Op schaal voor de opgevangen
hoeveelheid [kg] (7.16/2) het getal "17,5" (7.16/A) opzoeken en tegenover positie "K"
(7.16/B) van de gekleurde schaalverdeling (7.16/3) zetten.
-
gewenste strooihoeveelheid (400 kg/ha) (7.16/C) op de schaalverdeling voor de
strooihoeveelheid (7.16/1) opzoeken en de bijbehorende stand van de doseerschuiven
(positie) "23" (7.16/D) aflezen.
-
hendels van de doseerschuiven op deverkregen stand (positie "23") instellen.
7.5
Instellen van de werkbreedte
De werkbreedte wordt door de strooi-eigenschappen van de betreffende kunstmest beïnvloed.
De belangrijkste invloeden op de strooi-eigenschappen vormen, de korrelgrootte, het
soortelijk gewicht, oppervlakte ruwheid en de vochtigheid. Afhankelijk van de betreffende
kunstmestsoort kunnen met de "Omnia-Set" strooischotels (fig. 7.17/1) verschillende
werkbreedten tussen 10 en 36 m worden ingesteld. In de regel kunnen werkbreedten worden
ingesteld die binnen het bereik van het betreffende type strooischotel liggen (bij strooien van
ureum kunnen afwijkingen voorkomen).
Voor het instellen van de verschillende werkbreedten (afstanden tussen de rij-/spuitsporen)
worden de strooischoepen altijd om het draaipunt (fig. 7.17/2), horizontaal, traploos versteld.
Door de strooischoepen, in draairichting van de strooischotels gezien, te verdraaien
(naar een hogere getallenwaarde van de schaalverdeling) vergroot men de werkbreedte.
Bij zwenken tegenovergesteld aan de draairichting, wordt de werkbreedte kleiner. De
korte zwenkschoep verdeelt de kunstmest overwegend in het midden van het terwijl
de lange strooischoep overwegend in het buitenste segment zal strooien.
53