(b.v. 80/80) te worden opgeteld.
aanbouwhoogte op 95/95 worden ingesteld. Staat het plantenbestand hoger, dan volgens
opgave voor de bijbemesting (hfdst. 7.1.2) instellen. Bij dichte bestanden (koolzaad) de
centrifugaalstrooier met de opgegeven aanbouwhoogte (b.v. 80/80) boven het planten-
bestand instellen. Is dit, bij grotere hoogte van het gewas niet meer mogelijk, dan de strooier
volgens de opgave voor het „bijbemesting" instellen.
7.1.2
Bijbemesting
De strooischotels zijn standaard uitgevoerd met strooischoepen, waarmee naast
basisbemesting, ook de bijbemesting b.v. in gewassen tot een hoogte van 1 m - zonder
verdere toebehoren - kan worden uitgevoerd.
Voor bijbemesting strooien de zwenkvleugels van de strooischoepen, zonder losdraaien
van moeren (zonder gereedschap), omhoog zwenken (fig. 7.3). Hierdoor wordt de
vliegbaan van de kunstmest omhoog gebracht.
De aanbouwhoogte van de strooier met behulp van driepunts hefinrichting van de trekker zo
hoog instellen, dat de ruimte tussen de graantoppen en de strooischotels ca. 5 cm bedraagt
(fig. 7.4). Indien nodig de bevestigingspennen van de hefarmen in de onderste gaten van de
aanspanplaten bevestigen (alleen mogelijk bij ZA-M max iS ). Is de hefhoogte van het
trekkerhydrauliek niet voldoende, dan is een gewasgeleideplaat (extra uitvoering) nodig, die
het gewas in het bereik van de strooischotels naar beneden drukt.
I
Wanneer de hoek van de kruiskoppelingen groter is dan 25 graden, gebruik
dan een groothoek-koppelingsas.
Zo zal bij een gewashoogte van 30 cm - de
37
de