Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Garmin GPSMAP 1000 Series Gebruikershandleiding pagina 24

Verberg thumbnails Zie ook voor GPSMAP 1000 Series:
Inhoudsopgave

Advertenties

4
Selecteer een optie:
• Selecteer Vooruit om vanaf het beginpunt dat is gebruikt
bij het maken van het spoor naar het spoor te navigeren.
• Selecteer Achteruit om vanaf het bestemmingspunt dat is
gebruikt bij het maken van het spoor naar het spoor te
navigeren.
5
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
6
Volg de lijn langs elk traject van de route, vermijd land,
ondiep water en andere obstakels.
Een opgeslagen spoor verwijderen
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Sporen >
Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer SELECT > Wis.
Alle opgeslagen sporen verwijderen
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Wis
gebruikersgegevens > Opgeslagen sporen.
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Sporen >
Volg actief spoor.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
• Selecteer Geheel log.
3
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
4
Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere
obstakels.
Het actieve spoor wissen
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Sporen >
Wis actief spoor.
Het spoorgeheugen wordt gewist, maar het huidige spoor
wordt wel opgeslagen.
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Sporen >
Actieve spooropties.
2
Selecteer Opnamemodus.
3
Selecteer een optie:
• Selecteer Vul om een logboek met sporen bij te houden
tot het geheugen met sporen vol is.
• Selecteer Wikkel om het logboek met sporen continu bij
te houden, waarbij de oudste koersgegevens worden
vervangen door nieuwe gegevens.
Het opslaginterval van het spoorlog configureren
U kunt de frequentie aangeven waarmee de sporen worden
geregistreerd. Het frequent vastleggen van spoorpunten is
nauwkeuriger maar hierdoor raakt het logboek met sporen wel
sneller vol. Het resolutie-interval wordt aanbevolen voor het
meest efficiënte gebruik van het geheugen.
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Sporen >
Actieve spooropties > Interval > Interval.
2
Selecteer een optie:
• Als u een spoor wilt vastleggen op basis van de afstand
tussen twee punten, selecteert u Afstand > Wijzig en
voert u de afstand in.
• Als u een spoor wilt vastleggen op basis van tijdinterval,
selecteert u Tijd > Wijzig en geeft u de interval op.
22
• Als u een spoor wilt vastleggen op basis van een afwijking
in de koers, selecteert u Resolutie > Wijzig en voert u de
maximale toegestane fout in van de ware koers voordat er
een spoorpunt wordt vastgelegd. Dit is de aanbevolen
instelling voor opnamen.
Grenzen
Met Grenzen kunt u gebieden op het wateroppervlak markeren
die u wilt vermijden of niet wilt verlaten. U kunt een alarm
instellen dat u waarschuwt als u een grensgebied in- of uitvaart.
U kunt de kaart gebruiken om grensgebieden, -lijnen en -cirkels
te maken. U kunt ook opgeslagen sporen en routes omzetten in
grenslijnen. U kunt een grensgebied maken met via-punten door
een route te maken op basis van via-punten en de route om te
zetten in een grenslijn.
U kunt een grens selecteren die u wilt instellen als actieve
grens. U kunt de actieve grensgegevens toevoegen aan de
gegevensvelden op de kaart.
Een grens maken
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Grenzen >
Nieuw.
2
Selecteer een grensvorm.
3
Volg de instructies op het scherm.
Een route omzetten in een grens
Voordat u een route kunt omzetten in een grens, moet u ten
minste één route maken en opslaan
opslaan, pagina
19).
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Routes en
Auto Guidance paden.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Bekijk > Wijzig route > Sla op als grens.
Een spoor omzetten in een grens
Voordat u een spoor kunt omzetten in een grens, moet u ten
minste één spoor vastleggen en opslaan
opslaan, pagina
21).
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Sporen >
Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer SELECT > Wijzig spoor > Sla op als grens.
Een grens bewerken
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Grenzen.
2
Selecteer een grens.
3
Selecteer Bekijk > Wijzig grens.
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Weergaveopties als u de weergave van de
grens op de kaart wilt bewerken.
• Selecteer Wijzig grens als u de grenslijnen of -naam wilt
wijzigen.
• Selecteer Alarm als u het grensalarm wilt bewerken.
Een grens koppelen aan een SmartMode lay-out
U kunt een grens aan een SmartMode lay-out koppelen om de
lay-out automatisch te openen wanneer u een grensgebied in- of
uitvaart. U kunt bijvoorbeeld een grens instellen rond uw
jachthaven en automatisch de Afmeren lay-out laten weergeven
als u de jachthaven nadert.
1
Selecteer NAV INFO > Gebruikersgegevens > Grenzen.
2
Selecteer een grens.
3
Selecteer Bekijk > Koppel SmartMode™ > SmartMode™.
4
Selecteer Binnengaan en selecteer een lay-out.
5
Selecteer Verlaten en selecteer een lay-out.
(Een route maken en
(Het actieve spoor
Navigatie met een kaartplotter

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Gpsmap 1200 series

Inhoudsopgave