Afrijden
U benadert een obstakel dat u wilt afrijden op dezelfde
manier als een obstakel dat u wilt oprijden, behalve dat u
niet hoeft te stoppen voordat u een obstakel afrijdt.
1. Rijd met een matige snelheid het obstakel af.
Wanneer u een obstakel te langzaam afrijdt,
bestaat de mogelijkheid dat de antikantelsteunen
bekneld raken, zodat de achterwielen van de
grond worden getild. Het mobiliteitshulpmiddel
kan dan niet verder rijden.
6.6 Hellingen op- en afrijden
Voor informatie over het nominale hellingspercentage
raadpleegt u 11 Technische Specificaties, pagina141 .
1529700-AA
LET OP!
Risico op kantelen
– Rijd nooit met meer dan 2/3 van de
maximumsnelheid bergafwaarts. Voorkom
plotselinge richtingveranderingen of abrupt
remmen bij het rijden op hellingen.
– Zet de rugleuning van de zitting of de
kantelzitting (als verstelbare kantelzitting
beschikbaar is) altijd rechtop voordat u een
helling oprijdt. Wij raden u aan de rugleuning
van de zitting of de kantelzitting iets naar
achteren te zetten voordat u een helling afrijdt.
– Zet de verhoging (indien aanwezig) altijd in de
laagste stand voordat u een helling op of af
gaat.
– Rijd hellingen nooit op of af als deze glad zijn
of als er risico op slippen is (zoals op een natte
stoep, bij bevriezing, enz.)
– Vermijd uit het voertuig stappen als u zich op
een hellend vlak of op een helling bevindt.
– Volg de straat of het pad waarop u rijdt altijd
in een rechte lijn in plaats van zigzaggend te
rijden.
– Draai nooit om op een hellend vlak of een
helling.
LET OP!
De remweg is heuvelafwaarts veel langer dan op
een gelijkmatig terrein
– Rijd nooit een helling af die de nominale
helling overschrijdt (raadpleeg 11 Technische
Specificaties, pagina 141 ).
Gebruik
107