2
Haal het apparaat uit de verpakking en controleer alle
bijgeleverde artikelen.
3
Verwijder de tape rond het apparaat.
4
Plaats een tonercassette.
5
Plaats papier. (Zie "Papier plaatsen" op pagina 5.4.)
6
Controleer of alle kabels met het apparaat zijn verbonden.
7
Zet het apparaat aan.
Opgepast
• Als u het apparaat verplaatst, mag u het niet ondersteboven
of op zijn kant houden. Er kan dan toner vrijkomen binnenin
het apparaat waardoor er schade aan het apparaat kan
ontstaan of de afdrukkwaliteit kan verslechteren.
• Tijdens de installatie van het printerstuurprogramma wordt uw
besturingssysteem automatisch gedetecteerd en wordt het
papierformaat ingesteld dat u gewoonlijk gebruikt. Als u van
besturingssysteem verandert, dient u op de pagina met
printerinstellingen het papierformaat te wijzigen.
Hoogte-instelling
De afdrukkwaliteit wordt beïnvloed door de atmosferische druk, die wordt
bepaald door de hoogte waarop het apparaat zich boven het zeeniveau
bevindt. Aan de hand van de volgende informatie kunt u uw apparaat
instellen op een optimale afdrukkwaliteit.
Voordat u de hoogte-instelling bepaalt, moet u controleren op welke
hoogte het apparaat wordt gebruikt.
1
Zorg ervoor dat u het printerstuurprogramma hebt geïnstalleerd
met de bijgeleverde cd-rom met printersoftware.
2
Dubbelklik op het pictogram Statusmonitor in de taakbalk van
Windows (of in het systeemvak van Linux).
U kunt ook op Statusmonitor in de statusbalk van Mac OS X klikken.
3
Klik op Printerinstelling.
4
Klik op Instelling > Luchtdrukaanpassing. Selecteer de juiste
waarde in de keuzelijst en klik op Toepassen.
Opmerking
Als uw apparaat is aangesloten op een netwerk, verschijnt het
scherm CWIS (CentreWare Internet Service) automatisch.
Klik op Machine Settings > Setup (of Machine Setup) >
Altitude Adj. Selecteer de juiste hoogte-instelling en klik
op Apply.
1.5
<Inleiding>
Waarde
Hoogte 3
1
Hoogte 2
2
Hoogte 1
3
Normaal
4