Meldingen en
waarschuwingen
Selecteer de weergavemodus RIJDEN om te
kunnen profiteren van de volgende informatie op
het instrumentenpaneel.
De weergave van deze meldingen of
waarschuwingen is niet sequentieel.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd" of
"Snelheidsregelaar onderbroken", na een
korte acceleratie door de bestuurder.
"Snelheidsregelaar actief", geen voertuig
gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd", voertuig
gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar actief", voertuig
gedetecteerd.
"Neem de controle over de auto
over" (oranje).
► Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
"Neem de controle over de auto
over" (rood).
► Neem onmiddellijk de controle over
de auto over: het systeem kan niet correct
reageren op de huidige rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt". Het systeem weigert om de
snelheidsregelaar in te schakelen omdat er niet
aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan.
Stop-functie
"Snelheidsregelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden).
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto op zijn plaats: de
snelheidsregelaar is gepauzeerd.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weg te rijden en vervolgens de snelheidsregelaar
opnieuw activeren.
Stop & Go-functie
"Trap het gaspedaal in of druk op
de knop II (knop 4) om weg te
rijden."
Het systeem heeft de auto volledig tot stilstand
gebracht.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto binnen
3 seconden geleidelijk en automatisch weg.
Na deze periode van 3 seconden moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen of op toets
4 drukken om weg te rijden.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat,
wordt aanbevolen:
– Niet de portieren te openen.
– Geen passagiers in of uit te laten stappen.
– Niet de achteruitversnelling in te schakelen.
Wanneer de auto weer wegrijdt, let dan
op eventuele fietsers, voetgangers of
dieren, omdat deze mogelijk niet goed
worden gedetecteerd.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, ook bij mist en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle
over de auto weer overnemen.
Het systeem detecteert geen:
– Voetgangers, sommige fietsers, dieren.
– Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).
– Kruisende voertuigen.
– Tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.
Rijden
6
135