De functies
Via de functies hebt u toegang tot een hele reeks gedetailleerde instrumentparameters
voor het stemmen, het instellen van het splitpunt en het aanpassen van de voices
en effecten. Bekijk de lijst met functies op de tegenoverliggende pagina.
Als u een functie hebt gevonden die u wilt instellen, selecteert u de displaynaam
van de functie (rechts van de functienaam in de lijst) en past u de functie aan.
Functies selecteren en instellen
1
Zoek de functie die u wilt instellen in
de lijst die begint op pagina 71, 72.
2
Druk op de knop [FUNCTION].
3
Selecteer een functie.
Druk zo vaak op de CATEGORY [ ]- en [ ]-
knoppen als nodig is om de displaynaam van
de functie in de display weer te geven.
70
Gebruikershandleiding
StyleVol
100
De geselecteerde functie.
Transpos
00
4
Gebruik de draaiknop, de knoppen [+]
en [-] of de nummerknoppen [0] – [9]
om de geselecteerde functie naar wens
in te stellen.
Met de knoppen [+] en [-] kunt u instellingen van
het type ON/OFF maken: [+] = ON, [-] = OFF.
In sommige gevallen wordt met de knop [+] de
uitvoering van de geselecteerde functie gestart.
Met de knop [-] wordt de selectie ongedaan
gemaakt.
• De waarde met
Druk gelijktijdig op
1 verlagen.
deze toetsen op om
• Annuleren
de standaardinstel-
ling terug te zetten.
Sommige functie-instellingen worden in het geheugen
opgeslagen zodra ze gewijzigd zijn. Raadpleeg 'De
back-upparameters' op pagina 50 voor informatie over
de functie-instellingen die op het instrument worden
opgeslagen.
Als u alle standaardinstellingen wilt terugzetten, voert
u de procedure 'Back-up wissen' uit die wordt
beschreven in het gedeelte 'Initialisatie' op pagina 50.
Rechtstreekse
numerieke
invoer.
• De waarde met
1 verhogen.
• Uitvoeren