12.7 ELEKTRISCHE BEVEILIGING
De ketel wordt door een hoofdzekering beveiligd tegen sterke stroomschommelingen. Deze zekering bevindt zich in het voe-
dingspaneeltje op de achterkant van de ketel. Er zijn andere zekeringen voor de beveiliging van de elektronische kaarten op deze
kaarten zelf gesitueerd.
12.8 ROOKGASVENTILATOR
Als de ventilator stopt, blokkeert de elektronische kaart onmiddellijk de pellettoevoer en wordt een alarmbericht weergegeven.
12.9 REDUCTIEMOTOR
Als de reductiemotor stopt met werken, blijft de ketel functioneren tot de vlam door gebrek aan brandstof uitgaat en het mini-
mum koelniveau wordt bereikt.
12.10 TIJDELIJKE SPANNINGSONDERBREKING
Als de elektrische spanning korter dan 10" uitvalt, keert de kachel terug naar de vorige werkstatus; duurt de onderbreking langer,
dan wordt een cyclus van koeling/herinschakeling uitgevoerd.
12.11 GEEN ONTSTEKING
Als er bij de ontsteking geen vlam ontstaat, komt de ketel op de alarmstand te staan.
12.12 ANTIVRIESFUNCTIE
Als de sensor in de ketel een watertemperatuur meet die lager is dan 5°C, wordt de circulatiepomp automatisch ingeschakeld om
te voorkomen dat de installatie bevriest.
12.13 ANTIBLOKKEERFUNCTIE POMP
Als de pomp langere tijd niet werkt, wordt hij met regelmatige tussenpozen enkele seconden ingeschakeld om te voorkomen dat
hij geblokkeerd raakt.
HET IS VERBODEN DE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN TE MANIPULEREN.
Indien het product NIET gebruikt wordt zoals in deze handleiding voorgeschreven wordt, wijst de fabrikant
alle aansprakelijkheid af inzake mogelijk persoonlijk letsel en materiële schade. Bovendien kan de fabrikant
niet aansprakelijk gesteld worden voor persoonlijk letsel of schade aan voorwerpen als de regels die in deze
handleiding staan niet in acht genomen worden en bovendien moeten de volgende punten nageleefd worden:
• Wanneer het onderhoud, reiniging en reparaties uitgevoerd worden, moeten alle maatregelen en/of
voorzorgsmaatregelen getroffen worden.
• Maak de veiligheidsvoorzieningen niet onklaar.
• Verwijder de veiligheidsvoorzieningen niet.
• Sluit het product aan op een efficiënt werkend rookafvoersysteem.
• Controleer eerst of het vertrek waarin het product gemonteerd wordt, goed gelucht is.
Pas nadat de oorzaak van de inwerkingtreding van het veiligheidssysteem verholpen is, kan het product weer
ingeschakeld worden zodat de automatische werking van de sonde wordt hersteld. Om te weten welke storing
zich voordeed, moet deze handleiding geraadpleegd worden; voor ieder alarmbericht dat door het product
weergegeven wordt, wordt uitgelegd hoe gehandeld moet worden om het probleem te verhelpen.
12.14 SIGNALERING ALARMEN
Wanneer zich een andere dan de bedoelde werksituatie voor de gewone werking van de kachel voordoet, treedt een alarmsituatie op.
Het bedieningspaneel geeft aanwijzingen over het huidige alarm. De geluidssignalering is alleen voor de alarmen A01-A02 niet
aanwezig, om de gebruiker niet te storen als 's nachts de pellets in de voorraadbak opgeraakt zijn.
58
IDRO PRINCE
12-16-23-23 H
3
O - IDRO PRINCE 30-30 H
O - AQUOS
16-23-23 H
2
2
3
O - IDRON 16-22 AIRTIGHT - MIRA 16-22 - TESIS 16-23 AIRTIGHT - HIDROFIRE 22.8
2