AANPASSINGEN TIJDENS HET BORDUREN
AANPASSINGEN TIJDENS HET BORDUREN
Draadspanning aanpassen
Bij het borduren moet u de draadspanning zo
instellen dat de bovendraad net zichtbaar is aan de
achterkant van de stof.
■ Juiste draadspanning
Het patroon is zichtbaar aan de achterkant van de
stof. Als de draadspanning niet juist is ingesteld,
wordt het patroon niet mooi afgewerkt. De stof kan
gaan trekken of de draad kan breken.
(Voorkant)
Volg een van de onderstaande procedures om de
draadspanning aan te passen aan de situatie.
Opmerking
• Als de draadspanning heel laag is ingesteld,
is het mogelijk dat de machine tijdens het
borduren zelf stopt. Dit betekent niet dat de
naaimachine niet goed functioneert. Ver-
hoog de draadspanning een beetje en ga
weer door met borduren.
Memo
• Als u de machine uitzet of een ander
patroon kiest, keert de draadspanning weer
terug op de automatische standaardinstel-
ling.
• Wanneer u een in het geheugen opgeslagen
patroon ophaalt, is de instelling van de
draadspanning daarvan hetzelfde als toen u
het patroon in het geheugen opsloeg.
■ Bovendraad is te strak
De spanning van de bovendraad is te hoog. Hier-
door is de onderdraad zichtbaar aan de voorkant
van de stof.
(Voorkant)
154
a
(Achterkant)
b
c
■ Bovendraad is te los
a
(Achterkant)
b
c
Druk op
.
Druk op
om de spanning van de boven-
draad lager te zetten. (De spanningwaarde
wordt lager.)
Druk op
.
De spanning van de bovendraad is te laag. Hierdoor
is de bovendraad te los en kunnen lussen ontstaan
aan de voorkant van de stof.
(Voorkant)
Druk op
.
Druk op
om de spanning van de boven-
draad hoger te zetten. (De spanningwaarde
wordt hoger.)
Druk op
.
(Achterkant)