Systeeminstellingen
De kleurtoon aanpassen (instellen welke kleur wordt bena-
drukt, rood of groen). (–24 tot +24)
Niveau dimmer:
De helderheid van het beeldscherm aanpassen. (+1 tot +48)
Temperatuur:
De kleurtemperatuur aanpassen. Hiermee kunt u de witba-
lans verbeteren. (–3 tot +3)
p Bij sommige beelden kunt u "Tint" en "Kleur" niet
aanpassen.
Als u [Achteruitzicht] of [2de camera] aantipt,
verandert de stand naar de geselecteerde came-
rastand. Door [Bron], [Navi] of [Apps] aan te
tippen, kunt u terugkeren naar de geselecteerde
stand.
5 Raak
,
,
,
aan om aan te passen.
p De aanpassingen van "Helderheid", "Contrast" en "Niveau
dimmer" worden afzonderlijk opgeslagen voor de aan/
uit-status van de dimmerfunctie. Deze worden automa-
tisch omgeschakeld naargelang de dimmerfunctie aan- of
uitstaat.
p Het kan zijn dat beeldinstelling niet mogelijk is bij sommige
achteruitkijkcamera's.
p De inhoud van de instellingen kan afzonderlijk worden
onthouden.
De firmwareversie weergeven
1 Geef het scherm "Systeem" weer.
Raadpleeg Het instellingsscherm "Systeem" weergeven op
bladzijde 38
2 Tip [Systeeminformatie] aan.
3 Raak [Firmware Informatie] aan.
De openbronlicenties
weergeven
U kunt de openbronlicenties bekijken van de functies van dit
apparaat.
1 Geef het scherm "Systeem" weer.
Raadpleeg Het instellingsscherm "Systeem" weergeven op
bladzijde 38
2 Tip [Systeeminformatie] aan.
3 Raak [Firmware Informatie] aan.
4 Tip [Licence] aan.
42
De firmware bijwerken
BELANGRIJK
Het extern geheugenapparaat voor het bijwerken mag
alleen het juiste updatebestand bevatten.
Doe nooit het volgende terwijl de firmware wordt bijge-
werkt: dit product uitschakelen, de SD-geheugenkaart
uitwerpen, het USB-geheugenapparaat ontkoppelen.
De firmware kan alleen bijgewerkt worden wanneer het
voertuig stilstaat en de handrem is aangetrokken.
1 Download de bestanden voor het bijwerken van
de firmware op uw computer.
2 Sluit een leeg (geformatteerd) geheugenap-
paraat aan op de computer, zoek dan het
juiste updatebestand en kopieer het naar het
geheugenapparaat.
3 Sluit het externe geheugenapparaat op dit
product aan.
Raadpleeg Een SD-geheugenkaart inbrengen en uitwerpen op
bladzijde 8
Raadpleeg Een USB-geheugenapparaat aansluiten en losma-
ken op bladzijde 8
4 Schakel de bron uit.
Raadpleeg Een bron selecteren op bladzijde 10
5 Geef het scherm "Systeem" weer.
Raadpleeg Het instellingsscherm "Systeem" weergeven op
bladzijde 38
6 Tip [Systeeminformatie] aan.
7 Raak [Firmware Update] aan.
8 Raak [Verdergaan] aan om de gegevensover-
drachtmodus weer te geven.
Volg de aanwijzingen op het scherm om het bijwerken van de
firmware te voltooien.
p Als een foutbericht wordt weergegeven op het scherm, raakt
u het beeldscherm aan en voert u de bovenstaande stappen
opnieuw uit.
De aansluiting van de kabels
controleren
Controleer of alle kabels tussen dit product en het voertuig
correct zijn aangesloten.
1 Geef het scherm "Systeem" weer.
Raadpleeg Het instellingsscherm "Systeem" weergeven op
bladzijde 38
2 Tip [Systeeminformatie] aan.
3 Tip [Verbindingsstatus] aan.
Verlichting
Toont de status van de koplampen of kleine lichten van het
voertuig.
CAN bus
Toont de status van de voertuigbusadapter.