BaNDENSPaNNINg-CONtROLESyStEEm
Als uw auto is uitgerust met dit systeem, be-
waakt het de bandenspanningen.
De werking van het systeem
Elk wiel (behalve het reservewiel) beschikt
over een drukzender in het ventiel, die de
bandenspanning periodiek meet.
Het systeem informeert de bestuurder op
het display 1 en de boordcomputer 2 dat de
banden voldoende zijn opgepompt en waar-
schuwt als de banden te zacht of lek zijn.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk.
Controleer de bandenspanning, inclusief
het reservewiel, één keer per maand.
2.16
(1/3)
1
2
Het systeem kent de bandenspanningen.
De informatie wordt afhankelijk van de auto
op het instrumentenpaneel weergegeven. In
dat geval, verschijnt deze:
– contact aan, door te bladeren door de
informatie van de boordcomputer met
een druk op de schakelaar 3 (raadpleeg
de paragraaf "Boordcomputer" in hoofd-
stuk 1);
– of bij een afwijking tijdens het rijden
(raadpleeg de volgende bladzijdes voor
de waarschuwingen).
De bandenspanningen moeten koud
worden gecorrigeerd (raadpleeg de para-
graaf "Bandenspanning").
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
verlaag nooit de spanning van een
warme band.
3
verwisselen van een wiel
Als u uw wielen wilt wisselen (monteren van
winterbanden, enz.), wordt het systeem au-
tomatisch gereset na ongeveer twee minu-
ten rijden met een minimum snelheid van
20 km/uur.
verwisselen van een wiel
het kan enkele minuten duren
voordat het systeem de juiste
posities van de wielen en de
bandenspanningen heeft verwerkt, con-
troleer daarom de bandenspanning na
elke ingreep.