6. Speciale functies
Programmaselectie
Hier wordt de hydraulische variatie die past bij de betreffende toepassing geselecteerd en ingesteld.
Programmaselectie vindt normaal gesproken slechts eenmaal plaats tijdens het voor de eerste keer opstarten van onder-
houd door een specialist. Een onjuiste programmaselectie kan leiden tot onvoorspelbare fouten.
Pompinstellingen
In dit menu kunnen instellingen voor de 0-10V of de pomp worden gemaakt.
Als het menu is geselecteerd, kunt u een verzoek krijgen om de snelheidsinstellingen op te slaan.
Signaaltype
Alleen beschikbaar als de functie wordt gebruikt op een van de V-uitgangen. Het soort apparaat dat moet worden geregeld wordt hier
ingesteld.
0-10V: Regeling met een 0-10V-signaal.
PWM: Regeling met een PWM-signaal.
Profiel
In dit menu kunnen de van tevoren ingestelde profielen voor aandrijvingen worden geselecteerd. Onder "Handmatig" kunnen alle instel-
lingen handmatig worden gedaan. De instellingen kunnen altijd worden gewijzigd nadat een profiel is geselecteerd.
Snelheidsregeling
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, biedtLTDC dit de mogelijkheid om de snelheid van de pompen afhankelijk van het proces te
wijzigen met een speciaal intern elektronisch systeem. De relais R1, R2 en de Pwm- en 0-10V-uitgangen kunnen werken met de gere-
gelde snelheid.
Deze functie mag uitsluitend door een technicus worden geactiveerd. Afhankelijk van het feit of de pump wordt gebruikt en
van het pompniveau, mag de minimumsnelheid niet te laag worden ingesteld, omdat dan het pompsysteem beschadigd kan
raken. Hiervoor moet ook rekening worden gehouden met de specificaties van de betreffende fabrikant! Bij twijfel, moeten de
minimumsnelheid en het pompniveau eerder te hoog dan te laag worden ingesteld.
Variant
De volgende snelheidsvarianten zijn hier beschikbaar:
Uit: Er is geen snelheidsregulering. De aangesloten pomp wordt uitsluitend bij volledige snelheid in- of uitgeschakeld.
M1-modus: De regelaar gaat over op de ingestelde max. snelheid na de purgeerperiode. Als het temperatuurverschil ΔT tussen de refe-
rentiesensors onder het ingestelde inschakeltemperatuurverschil ΔT R1 ligt, wordt het toerental verminderd. Als het temperatuurverschil
tussen de referentiesensors boven het ingestelde inschakeltemperatuurverschil ΔT R1 ligt, wordt het toerental verhoogd. Als de rege-
laar het toerental van de pomp tot het laagste snelheidsniveau gereduceerd heeft en ΔT tussen de referentiesensors slechts ΔToff
bereikt, wordt de pomp uitgeschakeld.
M2-modus: De regelaar gaat over op de ingestelde min. snelheid na de snelheid. Als het temperatuurverschil ΔT tussen de refe-
rentiesensors boven het ingestelde inschakeltemperatuurverschil ΔT R1 ligt, wordt het toerental verhoogd. Als het temperatuurverschil
ΔT tussen de referentiesensors onder het ingestelde inschakeltemperatuurverschil ΔT R1 ligt, wordt het toerental verminderd. Als de
regelaar het toerental van de pomp tot het laagste snelheidsniveau gereduceerd heeft en ΔT tussen de referentiesensors slechts ΔToff
bereikt, wordt de pomp uitgeschakeld.
20
Wordt gebruikt voor het instellen van basisitems en uitgebreide functies.
De instellingen in dit menu mogen uitsluitend worden gewijzigd door een
specialist.