5.4.
WERKING VAN DE OPLAADBASIS
De oplaadbasis is voorzien van een indicatielampje (N) dat als volgt oplicht:
• Licht uit: het laadstation krijgt geen stroom of de robot bevindt zich in het laadstation.
• Indicator met vast licht: de perimeterdraad is correct aangesloten op het laadstation en het
perimetersignaal wordt correct verzonden.
• Langzaam knipperend licht: de perimeterdraad is niet aangesloten of is onderbroken (de controle
van de perimeterdraad is niet continu, maar wordt uitgevoerd wanneer de robot het laadstation
verlaat of wanneer het basisstation van stroom voorzien wordt;
• Snel knipperend licht: de perimeterdraad is te kort (zie Par. 4.5.4) of er een storing is in het
laadstation .
• Licht met snelle dubbele of drievoudige knippering: het laadstation heeft een kortsluiting op de
laadcontacten gedetecteerd. (Zie Hfdst. 7).
5.5.
ACCU OPLADEN
Met de procedure "ACCU OPLADEN" kunt u de robotmaaier handmatig opladen.
Vereisten en verplichtingen:
• Laadbasis aangesloten op het elektrisch net.
Procedure:
1. Plaats de robotmaaier op het laadstation (R).
2. Laat de robotmaaier op het laadstation lopen tot de oplaadconnector (S) vastzit.
3. Druk op de "STOP" -knop (A) om de kap (B) te openen en toegang te krijgen tot de bedieningsconsole (C).
4. Schakel de robotmaaier in met de "ON/OFF"-knop (E).
5. Het verlichtte pictogram "ACCU" (O) knippert blauw, de robotmaaier wordt opgeladen.
6. Sluit de kap (B).
7. Laat de robotmaaier minstens de tijd opladen die wordt weergegeven in Par. 4.6.
OPMERKING: Het opladen van de batterij vóór de winterstalling moet worden uitgevoerd zoals
aangegeven in Par. 6.4.
A
NL
R
C
B
S
N
O
E
5. WERKING
43