Inhoudsopgave
Advertenties
6
Individuele instelling
6.1
Mechanische instellingen
6.1.1
Instellen van de aanvoertemperatuur
De aanvoertemperatuur is tussen 45 °C en ca. 87 °C
instelbaar.
Lage temperatuurbegrenzing
De temperatuurregelaar
deze begrenzing is de maximale aanvoertemperatuur
75 °C.
Een instelling van het vermogen op de berekende
warmtebehoefte is niet noodzakelijk.
Wijzigen lage temperatuurbegrenzing (E)
Bij verwarmingsinstallaties met een hogere aanvoertem-
peratuur kan de begrenzing eruit genomen worden.
B Gele knop van de temperatuurregelaar
schroevendraaier los nemen.
6 720 610 332-27.1O
Afb. 45
B Zet de gele knop 180° gedraaid weer in (punt naar
binnen gericht).
De aanvoertemperatuur wordt niet meer begrensd.
Stand
Aanvoertemperatuur
1
ca. 45°C
2
ca. 51°C
3
ca. 57°C
4
ca. 63°C
5
ca. 69°C
E
ca. 75°C
max
ca. 87°C
Tabel 12
6 720 610 822 NL (02.07)
is op stand E begrenst. Bij
met een
6.1.2
Karakteristiek van de verwarmingspomp
wijzigen
Wanneer meerdere verwarmingspompen
i
in serie (achter elkaar) geschakeld zijn, is
een hydraulische scheiding nodig.
B Verander het toerental van de verwarmingspomp op
de klemmenkast van de pomp.
0,5
H
(bar)
0,4
0,3
0,2
0,1
0
0
200
Afb. 46
I
Karakteristiek voor schakelaarstand I
II
Karakteristiek voor schakelaarstand II
III
Karakteristiek voor schakelaarstand III
H
Restopvoerhoogte
Q
Hoeveelheid circulatiewater
Individuele instelling
III
II
I
400
600
800
1000
Q
6 720 610 704-06.1R
(l/h)
29
Advertenties
Inhoudsopgave
