B Radiatoren ontluchten.
B Open de automatische ontluchter bij de pomp (27.1)
voor het verwarmingscircuit en sluit deze na het ont-
luchten weer.
B Vul de verwarmingsinstallatie opnieuw tot 1 - 2 bar.
B Controleren of de gassoort overeenkomt met de gas-
soort op het typeplaatje.
B Gasstopkraan (172) openen.
5.2
In-/uitschakelen
Inschakelen
B Hoofdschakelaar (I) inschakelen.
Het controlelampje brandt groen en op de display
verschijnt de aanvoertemperatuur.
6 720 610 333-04.1O
Afb. 41
Na het inschakelen wordt gedurende ca.
i
10 seconden P2, P3, P4 of P6 in de dis-
play weergegeven.
Uitschakelen
B Hoofdschakelaar (0) uitschakelen.
Het groene controlelampje gaat uit, de schakelklok
gaat na de gangreserve stilstaan.
Gevaar: Door stroom schok!
B Bij het aansluiten en werken aan elektri-
sche delen altijd toestel spanningsvrij
maken: stekker uit wandcontactdoos
verwijderen.
6 720 610 822 NL (02.07)
5.3
Verwarming inschakelen
B Temperatuurregelaar verwarming
aanvoertemperatuur van de verwarmingsinstallatie
aan te passen:
– Lagetemperatuurverwarming: Fabrieksuitlevering
stand E (ca. 75°C)
– Verwarming voor aanvoertemperaturen tot
ca. 87°C: stand max (zie pagina 29, „Wijzigen
lage temperatuurbegrenzing (E)")
Wanneer de brander in bedrijf is brandt het controle-
lampje rood.
Afb. 42
5.4
Verwarmingsregelingen
B Ruimtetemperatuurregelaars (TR...) op de gewenste
ruimtetemperatuur draaien.
6 720 610 296-23.2O
Afb. 43
Inbedrijfname
draaien, om de
6 720 610 333-05.1O
20°C
15
25
10
30
5
27