Hoofdstuk 9
◦
Controleer of het apparaat op hetzelfde subnet is geïnstalleerd als de
computers die van het apparaat zullen gebruikmaken.
◦
Als het installatieprogramma het apparaat niet kan vinden, drukt u de
netwerkconfiguratiepagina af en voert u handmatig het IP-adres in het
installatieprogramma in. Raadpleeg
voor meer informatie.
•
Als u een computer met Windows gebruikt, moet u controleren of de
netwerkpoorten die in het stuurprogramma van het apparaat zijn gemaakt,
overeenkomen met het IP-adres van het apparaat:
◦
Druk de netwerkconfiguratiepagina van het apparaat af.
◦
Klik op Start, wijs Instellingen aan en klik op Printers of Printers en
faxapparaten.
-of-
Klik op Start, klik op Configuratiescherm en dubbelklik vervolgens op Printers.
◦
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van het apparaat, kies
Eigenschappen en open het tabblad Poorten.
◦
Selecteer de TCP/IP-poort voor het apparaat en klik dan op Poort configureren.
◦
Vergelijk het IP-adres in het dialoogvenster en controleer of het overeenkomt
met het IP-adres op de netwerkconfiguratiepagina. Als de IP-adressen niet
overeenkomen, wijzigt u het IP-adres in het dialoogvenster in het adres op de
netwerkconfiguratiepagina.
◦
Klik tweemaal op OK om de instellingen op te slaan en de dialoogvensters te
sluiten.
Problemen met een vaste netwerkverbinding
•
Als het verbindingslampje op de netwerkconnector niet brandt, controleert u of aan
alle voorwaarden onder "Algemene netwerkproblemen oplossen" is voldaan.
•
Het is niet aan te raden het apparaat een vast IP-adres te geven, maar
desondanks kunnen sommige installatieproblemen (bijvoorbeeld als gevolg van
een firewallconflict) mogelijk worden opgelost door dit toch te doen.
180
Onderhoud en problemen oplossen
De netwerkconfiguratiepagina begrijpen