De draadaanvoersnelheid is de enige waarde die altijd in het display wordt
weergegeven. Tijdens het lassen worden ook de daadwerkelijke lasspanning en
lasstroom in het display weergegeven. Deze waarden blijven na het lassen staan
tot er opnieuw wordt begonnen met lassen of de instellingen worden gewijzigd.
Bij het aanpassen van de lasbooglengte, wordt de spanning weergegeven op een
schaal van -9 tot +9 die enige tijd na het aanpassen van de instelling weer van het
display verdwijnt.
2.6.2 instellen van het lasvermogen in de automatische modus
Het aanpassen van het lasvermogen aan de hand van de dikte van het plaatstaal
is zowel van invloed op de draadaanvoersnelheid als de stroomtoevoer
naar de lasdraad. Dit is een goed uitgangspunt voor verschillende soorten
laswerkzaamheden. Het soort verbinding en de grootte van de lasnaad kunnen
echter ook van invloed zijn op het benodigde vermogen.
Stel met de regelaar het juiste lasvermogen in al naar gelang de plaatdikte. Als
de te lassen platen van verschillende dikte zijn, moet het gemiddelde worden
genomen.
De schaalverdeling voor de plaatdikte in het display is in millimeter en gebaseerd
op een draaddiameter van 0,8 mm voor staal- en RVS-draad. Bij gebruik
van een draad met een diameter 0,6 mm moet het lasvermogen iets hoger
worden ingesteld dan de gebruikte plaatdikte, bij gebruik van draad met een
diameter van 0,9 - 1,0 mm iets lager. Bij aluminiumdraad is de instelling van het
lasvermogen gebaseerd op een draaddiameter van 1,0 mm.
LET OP!
de lasbooglengte het beste op 0 zetten.
2.6.3 instellen van de booglengte in de automatische modus
Met de booglengteregelaar kunt u de lengte van de boog korter of langer maken
NL
en daarmee de lastemperatuur aanpassen. Een kortere boog is kouder en een
langere boog warmer. De booglengte is ook van invloed op de laseigenschappen
en spatvorming bij gebruik van verschillende combinaties van lasdraaddiameters
en beschermgassen. Het bereik van de regelaar loopt van -9 tot +9: negatieve
waarden geven een kortere boog, positieve waarden een langere. De regelaar is
vooraf ingesteld op 0, wat in de meeste gevallen de meest geschikte instelling is.
Als de lasrups te dik wordt, is de boog te kort, oftewel te koud. In dat geval moet u
de boog langer - heter - maken door de regelaar met de klok mee te draaien.
Als u daarentegen met een koudere boog wilt lassen om bijvoorbeeld te
voorkomen dat het moedermateriaal doorbrandt, moet u de boog korter
maken door de regelaar tegen de klok in te draaien. U kunt eventueel ook het
lasvermogen aanpassen.
Bij het aanpassen van de booglengte, wordt de las in het diagram voor de
booglengteregelaar in het display overeenkomstig holler of boller.
14
Als u voor het eerst met het apparaat gaat lassen, kunt de regelaar voor