10
Als u in stap 5 een van de DSP 2–4-effectblokken hebt geselecteerd:
U kunt zowel de standaardparameters als de variatieparameter bewerken.
Druk op de knop [B] om het standaardtype parameter te selecteren. Druk op
de knop [E] om de variatieparameter te selecteren.
10
11
Selecteer een van de parameters die u wilt bewerken met de knoppen
[4 π
† ]/[5 π
† ].
π †
π
π
†
†
π
π
π †
†
†
Welke parameters beschikbaar zijn, is afhankelijk van het geselecteerde
effecttype.
12
Pas de waarde voor de geselecteerde parameter aan met de knoppen
[6 π
† ]/[7 π
† ].
π †
π
π
†
†
π †
π
π
†
†
Als u in stap 5 het effectblok REVERB, CHORUS of DSP1 hebt
geselecteerd:
Pas het effectretourniveau aan door op de knop [8 π† ] te drukken.
13
Druk op de knop [I] (SAVE) om de display op te roepen voor het
opslaan van uw originele effect.
14
Selecteer de bestemming voor het opslaan van het effect met de
knoppen [3 π
† ]–[6 π
π †
π
π
†
†
Het maximum aantal effecten dat kan worden opgeslagen is afhankelijk van
het effectblok.
15
Druk op de knop [I] (SAVE) om het effect op te slaan (pagina 70).
Gebruik bij het oproepen van het opgeslagen effect dezelfde procedure als
bij stap 8.
11
12
† ].
π †
π
π
†
†
14
Het volume en de toonbalans bewerken (MIXING CONSOLE)
13
15
CVP-405/403/401 Gebruikershandleiding
Het blok, de categorie en het
type van het effect opnieuw
selecteren
Gebruik de knoppen [1 π† ]–
[3 π† ]. De opnieuw
geselecteerde effectconfiguratie
wordt in het vak in de
linkerbovenhoek van de display
weergegeven.
Effect Return Level:
Hiermee wordt het niveau of de
hoeveelheid bepaald van het toe
te passen effect.
Deze parameter wordt ingesteld
voor alle gedeelten of kanalen.
93