∫ De flitswerking instellen
Regel de flitswerking als het object heel
klein is of als er een zeer lage of zeer hoge
weerspiegeling is.
1 Druk verschillende keren op 3
[
] totdat [FLITSER] verschijnt
en dan op 2/1 om de
flitswerking in te stellen.
FLITSER
SELEC
• Kies [0] om de oorspronkelijke
flitswerking in te stellen.
2 Op [MENU/SET] drukken om te
eindigen.
• U kunt compenseren vanaf [j2 EV] tot
[i2 EV] in stappen van [1/3 EV].
• Wanneer de flitswerking gecorrigeerd
is, verschijnt de waarde van de
compensatie links onderaan op het
scherm.
• De flitswerkinginstellingen worden
opgeslagen ook als u de camera uitzet.
• De waarde van de flitsoutput kan niet
afgesteld worden in de volgende
gevallen;
• In Eenvoudige functie [
– In de bewegende-beeldenfunctie
[
]
– In [LANDSCHAP] (P69),
[NACHTL. SCHAP] (P71),
[ZONSONDERG.] (P73),
[H. GEVOELIGH.] (P73),
[STERRENHEMEL] (P73),
[VUURWERK] (P74) of [LUCHTFOT]
(P75) in de scènefunctie
MENU
EXIT
]
• Kijk nooit recht in de flits als deze
werkt.
• Zet de flits niet te dicht bij objecten en
sluit de flits niet als hij moet werken.
De kleur van de objecten kan vervormd
worden door de hitte of het flitslicht.
• Als u de ontspanknop half indrukt
wanneer de flits geactiveerd is, wordt het
flitspictogram rood.
• Als u een opname maakt buiten het bereik
van de flits, kan het object verkeerd
belicht zijn en de opname te donker of te
licht zijn.
• De witbalans kan eventueel niet goed
worden geregeld als de flits niet sterk
genoeg is voor het voorwerp. (P83)
• Wanneer de sluitertijd snel is, zou het
flitseffect niet voldoende kunnen zijn.
• Het kan even duren om de flits op te laden
als u een tweede opname wil maken.
Maak de opname pas als het flitslampje
weer aan gaat.
• Tijdens het opladen van de flits knippert
het lampje van de flitsaanduiding en wordt
het rood; u kunt in dit geval geen opname
maken, zelfs niet wanneer u de
ontspanknop helemaal indrukt.
• Als u een opname met flitslicht maakt,
raden wij aan de lensbescherming weg te
nemen. In sommige gevallen belet deze
bescherming een juiste belichting.
• Sluit de flits niet meteen weer aan nadat
deze gewerkt heeft omdat er opnamen
gemaakt zijn met AUTO/
Rode-ogenreductie enz. Dit veroorzaakt
problemen.
• Het effect van de rode-ogenreductie
verschilt van mens tot mens. Als de
persoon bovendien ver van de camera
stond of niet naar de eerste flits keek, kan
dit effect ook minder evident zijn.
• Als u een conversielens (optioneel) of een
close-uplens gebruikt, gaat de
flitsinstelling vast op OFF [
• Bij het instellen van de burstfunctie of auto
bracket, wordt slechts 1 beeld gemaakt bij
iedere flits.
Gevorderd (Opnamen maken)
] staan.
VQT1B33
51