Bijlage
#
Mogelijke oorzaak
2
Motor draait niet na afnemen van de
oliepomp
▶
Controleer of de motor na het af-
nemen van de oliepomp draait.
3
Aan de magneetklep 1e trap is de
spanning niet gelijk aan 17 ... 22 V DC
▶
Controleer of aan de magneetklep
1e trap (NC) spanning voorhanden
is.
Spanning DC: 17 ... 22 V
4
Geen olie in de verbrandingsruimte
▶
Controleer (visuele controle) of
er olie in de verbrandingsruimte
terechtkomt.
5
Geen ontstekingsvonk voorhanden
▶
Controleer of de onstekingstrans-
formator van spanning voorzien is
(functiemenu punt: "Ontstekings-
elektrode controleren").
Wisselspanning ontstekingstrans-
formator: 230 V
6
Ontstekingstransformator defect
▶
Controleer of de ontstekingstrans-
formator goed functioneert.
7
Vonkbaan niet in orde
▶
Controleer of de afstanden van
de elektroden tot elkaar en tot de
luchtverstuiver correct zijn.
8
Defecte steekverbinding van de elek-
troden
9
Elektrodenkeramiek beschadigd
▶
Controleer de elektrodenkeramiek
op beschadiging (vonkenslag door
klemplaat).
10
Brug tussen de elektroden door roet-
brug
11
Elektrodendraad versleten
▶
Controleer of de elektrodendraad
versleten is (instelsjabloon).
44
Resultaat na controle
Motor draait niet
Motor draait
Oorzaak niet bevestigd
Niet 22 V DC
Spanning voorhanden
Geen olie
Olie wordt ingespoten
Geen spanningsvoorziening
Spanningsvoorziening
Ontstekingsvonk voorhanden
Defect
Niet defect
Afstanden zijn niet correct
Afstanden zijn correct
Vonkbaan in orde
Defect gevonden
Geen defect
Beschadiging
Geen beschadiging
Elektroden gebrugd
Geen brug
Versleten
Niet versleten
Installatie- en onderhoudshandleiding icoVIT exclusiv 0020129679_03
Maatregel
▶
Vervang de defecte motor of de
aanloopcondensator.
▶
Vervang de geblokkeerde olie-
pomp.
Verder bij: 3
▶
Vervang evt. de defecte kabel-
boom of de elektronica.
Verder bij: 4
6.
Vul een lege olietank.
7.
Controleer bij de ingebruikname
of de afsluitklep voor de oliefilter
geopend is.
8.
Vervang de evt. verstopte oliefil-
ter.
9.
Vervang een defecte magneet-
klep.
–
Intacte magneetspoel: ≈
64 Ω
10.
Controleer bij een vervuilde olie-
verstuiver de antihevelklep.
11.
Controleer de koppeling
(pomp/motor).
Verder bij: 5
12.
Controleer stekkers en contac-
ten.
13.
Controleer de extra elektronica
brander. Vervang evt. de extra
elektronica.
14.
Controleer de elektronica. Ver-
vang evt. de elektronica.
Verder bij: 6
Verder bij: 7
▶
Vervang de ontstekingstransforma-
tor.
Verder bij: 7
▶
Stel de afstanden met behulp van
de instelsjabloon in.
Verder bij: 8
Verder bij: 9
15.
Sluit de stekker correct aan.
16.
Vervang beschadigde stekkers of
leidingen.
Verder bij: 9
▶
Vervang de elektrode.
Verder bij: 10
▶
Maak de elektroden schoon met
een borstel en controleer de af-
standen met de instelsjabloon.
Verder bij: 11
▶
Vervang de elektrode.
Verder bij: 12