9.5 Montagepositie instrument-
behuizing omgekeerd ten opzichte
van verplaatsingspositie (montage
links of rechts) (Afbeeldingen 7, 12,
13, 20, 21 en 23)
a. Volg de instructies in Hoofdstuk 9.3 – Een DLT-
behuizing en de subconstructie van de torsiebuis
verwijderen.
b. Installeer de subconstructie van de behuizing/
torsiebuis aan de andere kant van de
mechanismekamer in plaats van de flens
(144) en open het deksel (107) van het
mechanismecompartiment. Het wordt aanbevolen
om een nieuwe pakking (143) te installeren bij het
opnieuw monteren
c. Draai met een inbussleutel van 2,5 mm de schroef
(62) van de balk (54) los om deze van de torsiestang
los te koppelen.
d. Plaats de verdringer terug in de kamer (131) of in de
tank en houd deze tijdelijk vast met een 3 mm stalen
haak.
e. Steek de torsiearm (135) in de mechanismekamer
en monteer deze op plaat (134) met twee schroeven
(133).
f. Laat het vrije uiteinde van de torsiearm (135) zakken
en haak de verdringer (130) vast. Zet de bovenflens
(146) en de blindflens (144) weer in elkaar met
nieuwe pakkingen (149 & 143).
g. Open de klep (255) die zich aan de voorkant van
het instrument bevindt om toegang te krijgen tot de
drukknoppen (260).
h. Open het menu BASISINSTALLATIE en
vervolgens [CONFIG] en selecteer de vereiste
configuratiegegevens die overeenkomen met de
nieuwe instrumentpositie.
i. Stel de koppeling af volgens Hoofdstuk 7.1. Kalibreer,
indien nodig, de functie van de dichtheidsmeter en
stel de stelschroeven af volgens Hoofdstuk 7.4 en 7.5.
Ga verder met kalibreren volgens Hoofdstuk 7.3.
Opmerking: De functie Dichtheidsmeter en de
stelschroeven zijn functies die het instrument
aanbiedt. Daarmee kan een gebruiker simulaties
uitvoeren die de kalibratie vergemakkelijken in
situaties zoals geen vloeistof op een laag niveau
wanneer speciale interface-verdringers worden
gebruikt en voor kalibratie met of zonder vloeistof
in het geval van een niveau-interface-toepassing
met behulp van een standaard verdringer. Als
dergelijke voorwaarden niet aanwezig zijn, zijn deze
aanpassingen optioneel.
9.6 Vervanging van elektronische
en mechanische componenten
LET OP
Vervanging van de elektronische hoofdmodule,
het klemmenbord, de S/A-sensor of het S/A-
mechanisme moet worden uitgevoerd met behulp
van uiterst nauwkeurig gereedschap en vereist dat
de instrumentkop wordt teruggestuurd naar Baker
Hughes's Operations.
Als de acties die zijn uitgevoerd volgens Hoofdstuk 10 een
gebrek niet hebben verholpen, neem dan contact op met onze
plaatselijke Klantenservice.
Auteursrecht 2020 Baker Hughes Company. Alle rechten voorbehouden.
Als de klantenservice het apparaat niet goed laat werken,
kan vervanging van een onderdeel nodig zijn. Verwijder in
dat geval en na goedkeuring door onze Klantenservice de
12400-behuizing van de torsiebuis volgens de instructies in
Hoofdstuk 9.1 en verzend deze naar het aangegeven adres.
LET OP
De onderdelen die de subconstructie van het
mechanisme (50) vormen, inclusief elementen (51
tot 62), worden in de fabriek gemonteerd met behulp
van zeer nauwkeurige gereedschappen die een zeer
nauwkeurige positionering garanderen, wat nodig
is om de gespecificeerde prestaties te bereiken.
Demonteer deze onderdelen nooit, tenzij een storing
optreedt. De hele subconstructie moet dan worden
vervangen of naar de fabriek worden geretourneerd
om opnieuw te worden geconstrueerd.
10. Problemen oplossen
10.1 Geen signaal
•
Controleer de aansluitdraden naar het instrument uit de
12400-serie.
•
Controleer de polariteit van de aansluitdraden.
10.2 Bestaand signaal maar niets op
lcd-scherm
•
De elektronische module kan beschadigd zijn en moet in
de fabriek worden vervangen.
10.3 Stabiel signaal, geen
verandering wanneer het niveau
varieert
•
Controleer bij externe montage (zie Hoofdstuk 4.2.1) of de
verdringervergrendeling in de verdringerkamer, gemaakt
voor transportdoeleinden, is verwijderd.
•
Controleer of het instrument niet in de FAILSAFE-modus
staat.
•
Controleer of het apparaat zich in de NORMALE
bedrijfsmodus bevindt (afwisselende weergave van
signaal en niveauvariabele).
•
Controleer de correcte koppeling tussen de
overbrengingsstang en de subconstructie van het
mechanisme door het flexibele element (59) te
bewegen, waardoor een niveauverandering kan worden
gesimuleerd.
•
Controleer of de juiste voedingsspanning is
toegepast op de klemmenblokken van de analoge
hoofduitgangsaansluitingen (AO_1).
10.4 Uitgangssignaal wijkt af van
waarde weergegeven op lcd-scherm
WAARSCHUWING
INSTRUMENTEN DIE IN GEVAARLIJKE GEBIEDEN
ZIJN GEÏNSTALLEERD, MOETEN VOLLEDIG
VOLDOEN AAN DE VEREISTE NORMEN.
Masoneilan 12400 Series Transmitter/Regelaar Instructiehandleiding | 33