6. Het instrument bedienen
6.1 Algemene werking
Alle digitale instellingen van het 12400-instrument worden
gedefinieerd door middel van drie drukknoppen en een lcd-
scherm aan de voorkant van het instrument, of met behulp van
HART
-communicatiehandterminals of de Masoneilan-software
®
van Baker Hughes: ValVue™, ValVue AMS Snap-on en ValVue
PRM. Instrumentinstellingen kunnen ook worden gedefinieerd
met elke software die compatibel is met het FDT/DTM-protocol.
De codes of waarden die op het lcd-scherm worden
weergegeven, zijn zichtbaar via een venster op de hoofdklep.
Toegang tot de drie drukknoppen wordt verkregen door de
klep (255) te openen. Het is niet nodig om de hoofdklep te
openen voor kalibratie of afstelling van het instrument. Behalve
voor onderhoud en buiten de gevaarlijke zone moet de klep
gesloten blijven.
6.1.1 Het Liquid Crystal Display (lcd)
Op het lcd-scherm worden tegelijkertijd twee regels van
negen ASCII-tekens en één regel van zeven digitale tekens
weergegeven.
Het scherm wordt ook gebruikt om het 12400-instrument te
configureren, te kalibreren en te diagnosticeren.
Voor een gemakkelijke bediening verschijnen waarden,
codes of korte namen op het scherm. In de menu's staan de
verschillende parameters opgesomd (zie bijlagen A, B, C, D, E,
F en G).
6.1.2 Drukknoppen
Drie drukknoppen (260) bevinden zich achter de klep (255) aan
de voorzijde van het instrument.
•
De linkerknop is gemarkeerd met een sterretje (*), de
middelste knop met het minteken (-) en de rechterknop
met het plusteken (+).
betekent voer de functie in, accepteer of sla op in het
•
*
geheugen. Het kan worden opgevat als "JA".
•
+ of – betekent verticale beweging in de
programmastructuur. Het kan worden opgevat als "NEE"
of "VOLGENDE" of "VORIGE".
OPMERKING:
•
Druk niet te hard op de knoppen. Druk minimaal één
seconde op een knop om de actie uit te voeren.
•
Het per ongeluk indrukken van een van de knoppen
veroorzaakt geen storing.
•
Controleer na het gebruik van de knoppen of het
instrument weer in de stand NORMAAL staat,
waarin achtereenvolgens het huidige signaal en het
vloeistofniveau worden weergegeven. Sluit de klep (255).
6.1.3 Bedrijfsmodi
Het instrument kan met bijbehorende menu's in drie
bedrijfsmodi worden bediend:
•
NORMAAL-modus: Dat is de normale bedrijfsmodus.
Als niveautransmitter is het 4-20 mA uitgangssignaal
(AO_1) proportioneel met het niveau in de tank. Als
niveauregelaar is het 4-20 mA uitgangssignaal (AO_1) de
uitgang van de regelaar. Het lokale digitale scherm geeft
beurtelings de lusstroom en het niveau weer, uitgedrukt
in de eenheid (% of technische eenheid) die linksonder
op het scherm wordt weergegeven. Het uitlezen van de
instrumentendatabase is mogelijk.
16 | Baker Hughes
•
INSTALLATIE-modus: Modus om parameters van
het instrument in te stellen (configuratie, kalibratie of
diagnose) of om gegevens te lezen. De uitgangsstroom is
niet evenredig met het tankniveau.
•
FAILSAFE-modus: Het instrument schakelt automatisch
over naar de failsafe-modus wanneer een ernstige fout
is opgetreden. De uitgangsstroom wordt ingesteld op de
waarde die is ingevoerd in het menu GEAVANCEERDE
INSTELLINGEN.
6.1.4 Drukknoppen Menu's Beschrijving
en hoe ze te gebruiken
Zeven bijlagen (A, B, C, D, E, F en G) beschrijven de
communicatiepaden binnen elk menu en geven beschrijvingen
en uitleg van elke functie.
•
Menu NORMAAL (zie Bijlage A)
•
Menu INSTALLATIE (zie Bijlage A)
•
Menu BASISINSTELLATIE (zie Bijlage B)
•
Menu GEAVANCEERDE INSTALLATIE (zie Bijlage C)
•
Menu TECHNISCHE EENHEID (zie Bijlage D)
•
Menu FILTEREN (zie Bijlage D)
•
Menu -20 mA GENERATOR (zie Bijlage E)
•
Menu AUTOMATISCH AFSTEMMEN (zie Bijlage E)
•
Menu GEGEVENS WEERGEVEN (zie Bijlage F)
•
Menu FAILSAFE (zie Bijlage G)
•
Menu FOUT WEERGEVEN (zie Bijlage G)
6.1.4.1 Menu NORMAAL (Bijlage A)
Druk op een willekeurige knop om vanuit de normale
bedieningsmodus naar het menu NORMAAL te gaan.
Met het menu NORMAAL kan de gebruiker:
•
het menu INSTALLATIE openen om alle
instrumentparameters in te stellen;
•
het menu GEGEVENS WEERGEVEN (Bijlage F) openen
waar de gebruiker ALLEEN alle huidige configuratie-,
kalibratie- en diagnosegegevens kan LEZEN die in het
instrument zijn opgeslagen;
•
alle storingen bekijken die zijn opgetreden sinds de laatste
fout is gewist met het menu FOUT WEERGEVEN (Bijlage G);
•
alle fouten wissen met de functie FOUT WISSEN (Bijlage G).
•
terugkeren naar de normale bedrijfsmodus: weergave in
volgorde van niveauvariabele en uitgangsstroom.
6.1.4.2 Menu INSTALLATIE (Bijlage A)
In het menu INSTALLATIE kan de gebruiker:
•
het menu BASISINSTALLATIE (Bijlage B) openen om alle
basisconfiguratie- en kalibratieparameters in te stellen voor
een snelle inbedrijfstelling;
•
het menu GEAVANCEERDE INSTALLATIE (Bijlage
C) openen om alle geavanceerde configuratie- en
kalibratieparameters in te stellen voor volledig beheer van
procesbeperkingen en gebruikerspraktijken;
•
terugkeren naar het menu NORMAAL;
•
het menu GEGEVENS WEERGEVEN (Bijlage F) openen
waar de gebruiker ALLEEN alle huidige configuratie-,
kalibratie- en diagnosegegevens kan LEZEN die in het
instrument zijn opgeslagen;
•
alle storingen bekijken die zijn opgetreden sinds de laatste
fout is gewist met het menu FOUT WEERGEVEN (Bijlage G);
•
alle fouten wissen met de functie FOUT WISSEN (Bijlage G).
Auteursrecht 2020 Baker Hughes Company. Alle rechten voorbehouden.