6.1.4.3 Menu TECHNISCHE EENHEID (Bijlage D)
Met dit menu kan de gebruiker:
•
de gewenste technische eenheid voor de niveauvariabele
(%, cm, cm3 enz.) definiëren;
•
de lagere en hogere niveauwaarden (nul en bereik)
uitgedrukt in technische eenheid definiëren.
6.1.4.4 Menu FILTEREN (Bijlage D)
In dit menu kunnen de twee beschikbare filters in het
instrument worden ingesteld:
•
Dempingsaanpassing (analoge filtering)
•
Slimme afstemming van filterparameters.
6.1.4.5 Menu 4-20 mA GENERATOR (Bijlage E)
Dit menu maakt het genereren van een lusstroom tot een
gedefinieerde waarde mogelijk, onafhankelijk van echte
niveaumeting. Deze functie helpt om een ander instrument
(zoals een klepstandsteller) in serie in de lus te zetten, door de
benodigde uitgangsstroom te genereren.
6.1.4.6 Menu AUTOMATISCH AFSTEMMEN (Bijlage E)
Dit menu maakt automatische afstemming van de slimme
filterparameters mogelijk.
6.1.4.7 Menu FAILSAFE (Bijlage G)
Dit menu is alleen beschikbaar als het instrument defect is
en in de FAILSAFE-modus is gegaan. Vervolgens wordt het
uitgangssignaal vastgezet op een lage of hoge failsafe-waarde
(zie menu Geavanceerde instellingen).
Met dit menu kan de gebruiker:
•
het menu INSTALLATIE openen gaan om een parameter
te wijzigen;
•
terugkeren naar de normale bedrijfsmodus: weergave in
volgorde van niveauvariabele en uitgangsstroom;
•
een reset van het instrument uitvoeren;
•
het menu GEGEVENS WEERGEVEN (Bijlage F) openen
waar de gebruiker ALLEEN alle huidige configuratie-,
kalibratie- en diagnosegegevens kan LEZEN die in het
instrument zijn opgeslagen;
•
alle storingen bekijken die zijn opgetreden sinds de laatste
fout is gewist met het menu FOUT WEERGEVEN (Bijlage G);
•
alle fouten wissen met de functie FOUT WISSEN (Bijlage G).
7. Inbedrijfstelling
Dit deel is gebaseerd op de volgende aannames:
•
12400 kop is eerder op een torsiebuis gemonteerd zonder
aanpassing van de koppeling.
•
De torsiearm wordt gemonteerd volgens de vereisten
van de locatie, als de kalibratie eerder in de werkplaats is
uitgevoerd.
•
Het Instrument wordt van stroom voorzien.
De op de volgende pagina's beschreven stappen voor
instrumentinstellingen en controle worden uitgevoerd met de
drie drukknoppen en het lcd-scherm.
Om de 12400 inbedrijfstelling uit te voeren via ValVue*-
software voor HART-communicatie of een draagbare terminal,
raadpleegt u de bijbehorende instructiehandleidingen. Instel-
en kalibratieprocedures zijn vergelijkbaar omdat ze gebaseerd
zijn op dezelfde filosofie.
Voer de volgende acties uit in de aangegeven volgorde.
Ze worden ook gebruikt voor onderhoudsdoeleinden.
Er worden verschillende kalibratieprocedures aangeboden om de
beschikbare oplossingen in de werkplaats en op locatie te dekken.
Auteursrecht 2020 Baker Hughes Company. Alle rechten voorbehouden.
7.1 Instrumentkoppeling aan de torsiebuis
Opmerking: Het is noodzakelijk om de montagerichting
(rechts of links) te kennen om de torsiearm
correct af te stellen.
Zie Afbeeldingen 7 en 23.
a.
Verwijder de schroef (106), de deksels (104 & 107) van de
aansluit- en mechanismecompartimenten en de plug (190)
aan de onderkant van het instrument.
b.
Vereist vloeistofniveau om te koppelen:
b1. In werkplaats met gewichten:
Koppeling tussen torsiebuis en mechanisme wordt bereikt door
een half niveau van een vloeistof met een dichtheid van 1,4
met gewichten te simuleren. Bevestig aan de torsiearm een
gewicht dat gelijk is aan dat van een verdringer die voor de
helft is ondergedompeld in een vloeistof met een dichtheid van
1,4 volgens de volgende berekening:
Gesimuleerd gewicht =
Werkelijk verdringergewicht -
d.w.z. 1362 – 907 x 1,4 / 2 = 727,1 g voor een standaard verdringer
b2. Ter plaatse met de procesvloeistof(fen):
Er kunnen zich twee situaties voordoen:
– Als de dichtheid (of het verschil in dichtheid in het
geval van een interfaceservice) van de beschikbare
vloeistof tussen 0,7 en 1,4 ligt:
Simuleer half niveau h (1,4) van een vloeistof met een
dichtheid van 1,4 met een berekende waarde h (d) van
de beschikbare vloeistof (zie grafiek Afbeelding 14).
– Als de dichtheid (d3) (of het verschil in dichtheid
in het geval van een interfaceservice) van de
beschikbare vloeistof lager is dan 0,7:
Voer de koppeling uit op hoog niveau in
vloeistofgebruik (ondergedompelde verdringer)
of op hoog niveau van vloeistof met de hoogst
gespecificeerde zwaartekracht in interfacetoepassing.
LET OP
In deze situatie moet het instrument
worden gebruikt voor dichtheid (of het SG-
verschil) variërend van 0,15 tot 2xd3.
Afbeelding 14
Curve van simulatie op half niveau in een vloeistof
met SG tussen 0,7 en 1,4
Masoneilan 12400 Series Transmitter/Regelaar Instructiehandleiding | 17
(werkelijk volume verdringer X 1,4)
2